Afsluiting hfst. 4
1 / 50
Lesson duration is: 40 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 6 - Quiz
In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen
Slide 7 - Quiz
Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand
Slide 8 - Quiz
Er worden vier begrippen uitgelegd. Drie definities zijn fout. Welk begrip wordt goed uitgelegd?
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.
Slide 9 - Quiz
Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:
I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.
II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.
II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.
Slide 10 - Quiz
Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
Slide 11 - Quiz
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Wat stond er in de Vrede van Versailles?
Slide 13 - Open question
Het Interbellum is de periode
tussen … en ...
tussen … en ...
A
1919-1933
B
1919-1939
C
1900-1945
D
1900-1919
Slide 14 - Quiz
De dolkstootlegende houdt in dat
A
Duitsland geen wapens meer kon maken
B
Duitsland verraden is door haar regering
C
Duitsland een goede staalindustrie heeft
D
DU en Oost.-Hongarije bondgenoten zijn
Slide 15 - Quiz
Tijdens de Republiek van Weimar was er veel strijd tussen...
A
de kapitalisten en de communisten
B
de republikeinen en de monarchisten
C
de Duitsers en de Fransen
D
de communisten en de nationaal-socialisten
Slide 16 - Quiz
Inflatie betekent...
A
Dat je geld minder waard wordt
B
Dat je geld meer waard wordt
C
Dat je minder kunt kopen voor je geld
D
Dat je minder verdient
Slide 17 - Quiz
Waar begon de crisis van de jaren '30?
A
Duitsland
B
Verenigde Staten
C
Nederland
D
Niet speciaal in 1 land
Slide 18 - Quiz
Wanneer brak de economische crisis uit?
A
1919
B
1929
C
1939
D
1940
Slide 19 - Quiz
De economische crisis trof Duitsland extra zwaar omdat...
A
Duitsland geen kolonies had
B
Duitsland geld moest betalen aan FR en GB
C
Duitsland geen geld meer kreeg van de VS
D
Alle drie de vorige antwoorden zijn goed
Slide 20 - Quiz
Noem een oorzaak van het uitbreken van de economische crisis
Slide 21 - Open question
Wat is geen oorzaak van de crisis van 1929?
A
the run on the bank
B
graanprijs daalt
C
zwarte donderdag
D
grote werkloosheid
Slide 22 - Quiz
Hoe noem je het als het lange tijd slecht gaat met de economie?
A
beurskrach
B
dipje
C
crisis
D
depressief
Slide 23 - Quiz
Van welk land is dit de vlag?
A
Duitsland
B
Engeland
C
Sovjet Unie
D
Frankrijk
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Wie is dit en bij welke politieke stroming hoort hij?
A
Lenin, communisme
B
Lenin, liberalisme
C
Stalin, liberalisme
D
Stalin, communisme
Slide 26 - Quiz
Stalin bepaalde hoeveel erin 5 jaar gemaakt werd en wat er gemaakt werd. Dit past bij...
A
vrijemarkteconomie
B
planeconomie
C
vijfjaren-economie
Slide 27 - Quiz
Wie is deze man?
A
Benito Mussolini
B
Adolf Hitler
C
Joseph Stalin
D
Anton Mussert
Slide 28 - Quiz
In welk land wordt deze man verkozen tot politiek leider?
A
Groot Brittannië
B
Oostenrijk
C
Duitsland
D
Sovjet Unie
Slide 29 - Quiz
Noem 2 oorzaken voor het succes van Hitler
Slide 30 - Open question
Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.
Slide 31 - Quiz
Een vrouw laat haar kachel branden op papiergeld. Waar en wanneer is deze foto gemaakt?
A
in de Verenigde Staten, kort na de beurskrach van 1929
B
in Duitsland, tussen 1921 en 1924, toen de inflatie extreem hoog was
C
in Italië, kort nadat Mussolini aan de macht kwam.
D
in de Republiek van Weimar, direct nadat de keizer naar Nederland was gevlucht
Slide 32 - Quiz
1
2
3
4
De Vrede van Versailles
Duitsland drukt geld bij
Frankrijkvalt het Rührgebied binnen
Hyperinflatie in Duitsland
Slide 33 - Drag question
Amerika
Duitlsand
Frankrijk
Leent geld uit aan
Betaalt herstelbetalingen aan
Betaalt oorlogsschulden aan
Slide 34 - Drag question
De economie van Amerika in de jaren '20 was onverwoestbaar
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quiz
Wat is niet een kenmerk van het Fascisme?
A
Antidemocratisch
B
Totalitair
C
Liberaal
D
Gewelddadig
Slide 36 - Quiz
Welke van de volgende personen waren leiders van de Sovjet Unie?
A
Stalin
B
Franco
C
Zjoekov
D
Lenin
Slide 37 - Quiz
Wie kwamen er in concentratiekampen terecht?
A
joden
B
politieke tegenstanders
C
allebei
Slide 38 - Quiz
De Holocaust is de naam voor de genocide van ...?
A
de joden
B
de ariërs
C
de Duitsers
D
de Nederlanders
Slide 39 - Quiz
Op de stranden van welk land landden de geallieerden om Europa te bevrijden?
A
Groot-Brittannië
B
Frankrijk
C
Duitsland
D
België
Slide 40 - Quiz
Waarvoor staat de "D" in D-day?
A
Deliberation
B
Doubt
C
Death
D
Decision
Slide 41 - Quiz
Door welk land werd Duitsland in het Oosten teruggedrongen?
A
Polen
B
Sovjet Unie
C
Oostenrijk
D
Groot Brittannië
Slide 42 - Quiz
Stelling: De eerste maanden van de oorlog vonden de meeste Nederlanders dat de bezetting wel meeviel
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 43 - Quiz
Nederland bleef neutraal omdat.....
A
Nederland een bondgenootschap had met Engeland
B
Nederland had een zwak leger
C
Nederland wilde Duitsland in de rug aanvallen
D
Nederland mocht niet mee doen aan de oorlog van Duitsland
Slide 44 - Quiz
Wanneer was de Tweede Wereldoorlog in Nederland?
A
1938-1945
B
1940-1948
C
1940-1945
D
1938-1948
Slide 45 - Quiz
De Tweede Wereldoorlog eindigde in Nederland op:
A
10 mei 1944
B
10 mei 1945
C
5 mei 1945
D
4 mei 1945
Slide 46 - Quiz
Jij weet nu best veel over de Tweede Wereldoorlog. Kijk goed naar de tekeningen en zet
ze in de goede volgorde
ze in de goede volgorde
1
2
3
4
5
Slide 47 - Drag question
Schrijf 3 dingen op die je voor deze lessenreeks nog niet wist over de tijd van wereldoorlogen.
Slide 48 - Open question
Wat zou je nog willen weten over
de tijd van wereldoorlogen?
de tijd van wereldoorlogen?
