Straattaal

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • Aan het einde van de les weet je dat er verschillende vormen van taalgebruik bestaan
  • En... mevrouw Blommerde heeft dan vast wat nieuwe woorden straattaal geleerd (en jullie ook) ;-)

Slide 2 - Slide

Straattaal
Straattaal is een vorm van jongerentaal. Het is de mengtaal die jongeren van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijks leven spreken op school en op straat, naast de standaardtaal van het land waar ze wonen. Straattaal is aan het eind van de 20e eeuw ontstaan.

Nederlandse woorden en uitdrukkingen worden vaak vervormd of vermengd met woorden uit andere talen, zoals het Sranan (Suriname), Marokkaans (Arabisch/Berber) en/of Amerikaans/Engels.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Gebruik jij wel eens straattaal?
Ja, vaak!
Ja, soms!
Nee, nooit!

Slide 5 - Poll

Welke
straattaalwoorden
gebruik jij zelf regelmatig?

Slide 6 - Mind map

Let bij het bekijken van het filmpje op het volgende:
  • Wat is er bijzonder aan het gesprek tussen deze mensen? 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Is het fijn als je ouders, je docent of opa en oma, ook straattaal begrijpen?
A
Ja, dan kunnen we samen in straattaal praten
B
Nee, dan kan ik niet meer met mijn vrienden in onze 'eigen' taal praten
C
Nee, dan is straattaal ineens echt niet meer cool
D
Ja, dat begrijpen we elkaar beter

Slide 9 - Quiz

Denk jij dat het spreken van straattaal goed of slecht is voor je taalontwikkeling?
Goed
Slecht
Geen idee

Slide 10 - Poll

zet van klein naar groot (het gaat om geld):
1. donnie, 2 barkie, 3 Jarra, 4 Millie
A
1234
B
3124
C
4321
D
4213

Slide 11 - Quiz

welke vertaling is fout
A
Brokko= iets stuk maken
B
akka= kont
C
Swag= cool, vet
D
Fissa= feest

Slide 12 - Quiz

Studentaal
Studenten worden jullie als het goed na de Keyzer allemaal (of je moet gelijk gaan werken). 
Studenten praten voornamelijk in afkortingen. De volgende vragen gaan hierover. 

Slide 13 - Slide

wat betekenen de volgende woorden:
1. bvo'tje 2. dapri 3. thth
4. v.v.v.

Slide 14 - Open question

wat betekenen de volgende woorden:
1. wat de brie 2. nyash 3. plork
4. pokie

Slide 15 - Open question

Dialect
  • Dialect is de andere vorm van taalvariatie
  • Bij dialect is er sprake van een eigen woordenschat (soms zelfs een eigen woordenboek!), eigen spelling en eigen grammatica
  • Een dialect is plaatsafhankelijk

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Spreek jij zelf thuis ook een dialect?
Ja
Soms
Nee

Slide 18 - Poll

Wat betekent loesoe?

A
Loes
B
los
C
weggaan
D
loens

Slide 19 - Quiz

Wat betekent 'sappie'?
A
drankje
B
sukkel
C
van de straat
D
slap

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'bika'?
A
auto
B
eten
C
fiets
D
drinken

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video

Wat is anders dan bij het gewone journaal?

Slide 23 - Open question

Wat voor een effect heeft dit?

Slide 24 - Open question