What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
werkwoordspelling deel 1 (kennis opfrissen!)
Werkwoordspelling
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Deze les leer je/herhaal je
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in
d
e tegenwoordige tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de verleden tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de voltooide tijd
Slide 2 - Slide
werkwoorden....
komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm?
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?
Slide 3 - Slide
Luister en kijk goed naar het filmpje en maak aantekeningen! Over welke deelonderwerpen wordt uitleg gegeven? Schrijf op.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Welke deelonderwerpen werden er in het filmpje besproken?
Slide 6 - Open question
Tegenwoordige tijd = nu
(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart
Slide 7 - Quiz
Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt
Slide 8 - Quiz
Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 9 - Quiz
werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende
Slide 10 - Quiz
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond
Slide 11 - Quiz
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken
Slide 12 - Quiz
En nu de verleden tijd
In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden:
sterke
werkwoorden en
zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> l
ie
pen
Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken --> maak
ten
vullen --> vul
den
Slide 13 - Slide
Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?
Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school
A
liep
B
liepen
C
loopte
D
loopten
Slide 14 - Quiz
Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was
A
keken
B
keek
C
kijkten
D
kijkte
Slide 15 - Quiz
Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten
Slide 16 - Quiz
Vind je het moeilijk?
Kijk dan ook het volgende filmpje. Hetzelfde wordt uitgelegd op een iets andere manier.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
More lessons like this
werkwoordspelling
January 2023
- Lesson with
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling !
October 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
2023 2024 P3 3 2VBAC1D
September 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling 2F
January 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling !
February 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling tt, vt en vd
September 2022
- Lesson with
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
November 2021
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
WERKWOORDSPELLING / tt, vt, vd
April 2023
- Lesson with
41 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1