Zenuwstelsel

Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Autonoom zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel
Parasympathisch zenuwstelsel
1 / 23
next
Slide 1: Drag question
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Autonoom zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel
Parasympathisch zenuwstelsel

Slide 1 - Drag question

Welke kwab zit aan de zijkant van het hoofd?
A
Frontaalkwab
B
Slaapbeenkwab
C
Wandbeenkwab
D
Achterhoofdkwab

Slide 2 - Quiz

Welk deel van de hersenen verbindt een associatiebaan...
A
Die verbindt de linker en rechter hersenhelft
B
Die verbindt perifeer en centraal zenuwstelsel
C
Die verbindt verschillende schorsgebieden
D
Die vind je in een pretpark

Slide 3 - Quiz

In welke kwab bevindt zich de aansturing van het zien?
A
Slaapkwab
B
Voorhoofdskwab
C
Wandbeenkwab
D
Achterhoofdskwab

Slide 4 - Quiz

Hoe noemen we de baan die informatie van de zintuigen naar de hersenen verstuurd?
A
Motorische baan
B
Sensorische baan

Slide 5 - Quiz

Om de zenuwuitlopers zit de stof
myeline. Deze zorgt voor:
A
een goede prikkelgeleiding vanuit de zenuwen naar de hersenen
B
het wegblijven van plaques
C
het herstel van de zenuwcellen

Slide 6 - Quiz

Synaps
Axon
Myeline
Dendriet
Neuron
Neurotransmitter
Zenuwcel
Zenuwuitloper die prikkels opvangen
Isolatielaag
Chemische boodschapper
Zenuwuitloper die prikkels afgeven
Zenuwuitloper die prikkels geleid

Slide 7 - Drag question

Multiple sclerose is een van de belangrijkste oorzaken van chronische neurologische invaliditeit op jonge leeftijd.
Stelling I: Multiple sclerose is een aandoening van de witte stof van de hersenen, leidend tot neurologische uitvalsverschijnselen.
Stelling II: Bij multiple sclerose speelt erfelijkheid geen rol.
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 en 2 zijn beiden juist
C
Stelling 1 en 2 zijn beiden onjuist
D
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

Slide 8 - Quiz

Zenuwcel of neuron
1
2
3
4
5
Dendriet
Cellichaam
Axon
Myelineschede
Synaps

Slide 9 - Drag question

Thalamus
Hypothalamus
Kleine hersenen
Grote hersenen
Hypofyse
Verwerking informatie
Selectie informatie
Aanmaak hormonen
Evenwicht hormonen
Evenwicht en coördinatie

Slide 10 - Drag question

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Grote hersenen
Hersenschors
Hersenbalk
Hypothalamus
Thalamus
Pijnappelklier
Tussenhersenen
Kleine hersenen
Hersenstam
Brug
Verlengde merg
Middenhersenen

Slide 11 - Drag question

Welk onderdeel behoort niet tot de hersenstam?
A
Brug
B
Pijnappelklier
C
Middenhersenen
D
Verlengde merg

Slide 12 - Quiz

Noem 3 functies
van hersenvocht

Slide 13 - Open question

De witte stof, die vooral uit axonen bestaat, ligt aan de buitenkant van de hersenschors
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

De chemische stofjes die zorgen voor de overdracht van zenuwcel naar zenuwcel heten de:
A
Synaps
B
Axon
C
Neurotransmitters
D
Dendrieten

Slide 15 - Quiz


Wat is geen functie van de thalamus?
A
Filtering van signalen
B
Rol bij hoesten, niezen
C
Verwerken van emoties
D
Invloed op vitale functies

Slide 16 - Quiz

Een soort elektrisch signaal dat door een zenuw kan worden voortgeleid:
A
impuls
B
prikkel
C
zenuw
D
hersenen

Slide 17 - Quiz

Een zenuwcel zorgt dat
informatie wordt doorgestuurd. Wat is een ander woord voor zenuwcel?
A
Dendriet
B
Impuls
C
Neuron
D
Axon

Slide 18 - Quiz

Een axon is?
A
Witte mergschede
B
Een lange uitloper van een neuron
C
Grijze stof
D
Een korte uitloper van een neuron

Slide 19 - Quiz

De kleine hersenen plannen en coördineren bewegingen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

De hersenstam stuurt belangrijke levensfuncties aan
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

In de grote hersenen
A
Worden prikkels vanaf je zintuigen verwerkt
B
Worden impulsen vanaf je zintuigen verwerkt
C
Worden bewegingen op elkaar afgestemd
D
Zetten prikkels om in impulsen

Slide 22 - Quiz

De kleine hersenen
A
Zorgen er voor dat je kunt zien
B
Zorgen voor een juiste hartslag en bloeddruk
C
Zorgen voor een juiste coördinatie
D
Zorgen voor de juiste emoties

Slide 23 - Quiz