Oefentoets Hfst 1 t/m 4 Logistiek

Oefentoets Hfst 1 t/m 4 Logistiek
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets Hfst 1 t/m 4 Logistiek

Slide 1 - Slide

Logistiek betekent:
ervoor zorgen dat goederen op
.........................................terechtkomen
A
juiste manier op juiste moment op juiste plaats
B
het juiste moment
C
op juiste tijdstip
D
de juiste plaats

Slide 2 - Quiz

Assortiment betekent:
A
koek en snoep
B
chips
C
alle vrachtwagens van een bedrijf
D
alle verschillende goederen die een bedrijf aanbiedt

Slide 3 - Quiz

Een distributiecentrum:
A
is het midden van de stad
B
ontvangt goederen en verstuurt deze naar de filialen
C
regelt de administratie
D
is de plek waar klanten hun bestellingen komen ophalen

Slide 4 - Quiz

Een productiebedrijf is:
A
een bedrijf waar producten worden gemaakt
B
een bedrijf waar films worden gemaakt
C
een bedrijf waar je personeel kan inhuren
D
een bedrijf waar de klant de bestellingen ophaalt

Slide 5 - Quiz

Een magazijn wordt gebruikt om:
A
feestjes in te vieren
B
goederen in op te slaan
C
producten te maken
D
vergaderingen te houden

Slide 6 - Quiz

Noem 2 soorten magazijnen

Slide 7 - Open question

Een gesloten magazijn is
A
een magazijn dat op slot is
B
een magazijn dat niet meer wordt gebruikt
C
een magazijn zonder ramen
D
een magazijn dat geen vrije toegang heeft

Slide 8 - Quiz

Een calamiteit is
A
kalm blijven in moeilijke situaties
B
een onverwachte situatie met zware schade
C
een dier
D
een beschermingsmiddel

Slide 9 - Quiz

Waar worden interne transportmiddelen gebruikt?
A
Buiten
B
Binnen in het magazijn
C
In de vrachtwagens
D
Op het sportveld

Slide 10 - Quiz

Noem 2 interne transportmiddelen

Slide 11 - Open question

Wat betekent "lossen" in de logistiek?
A
goederen naar de ontvangstruimte brengen
B
een grote boodschap doen
C
een kapotte vrachtauto
D
alles uit je handen laten vallen

Slide 12 - Quiz

Kwantitatieve controle gaat over
A
de kapotte goederen
B
de kwaliteit van de goederen
C
het aantal geleverde goederen
D
het bestellen van goederen

Slide 13 - Quiz

THT betekent......
A
tot hier toe
B
tenminste houdbaar tot
C
teveel hoeveel tekort
D
tafelwagen heftruck trolly

Slide 14 - Quiz

Manco wil zeggen...............
A
dat er iets ontbreekt
B
dat je mank loopt
C
dat er teveel is geleverd
D
dat iets kapot is

Slide 15 - Quiz

Family grouping betekent........
A
uitstapje met je familie
B
artikelen die bij elkaar horen
C
bulkvoorraad
D
randassortiment

Slide 16 - Quiz

Replenishment betekent ......
A
bestelling verzamelen
B
voorraad die niet nodig is
C
aanvullen
D
terugsturen

Slide 17 - Quiz

Noem 3 verschillende opslagmethodes.

Slide 18 - Open question

Derving betekent:
A
plaats waar kapotte artikelen worden bewaard
B
verlies van artikelen terwijl je ze niet verkoopt
C
nieuwe intern transportmiddel
D
extra winst door verkoop

Slide 19 - Quiz

Hoe ontstaat derving?
Noem 2 manieren

Slide 20 - Open question

Noem 2 soorten derving

Slide 21 - Open question

Demodage betekent?
A
Verliefd zijn
B
Uit de mode raken
C
Derving noteren
D
Diefstal

Slide 22 - Quiz

Winkeldochter betekent
A
dochter van de ondernemer
B
dochter van een winkelende klant
C
onverkoopbaar artikel dat lang in de winkel ligt
D
nieuw toegevoegd assortiment

Slide 23 - Quiz

FIFO betekent.....

Slide 24 - Open question

Frits is vakkenvuller bij Jumbo en geeft aan zijn vriend 2 flessen wijn mee die niet betaald worden.
A
Dit is een voorbeeld van criminele derving.
B
Dit is een voorbeeld van niet criminele derving.

Slide 25 - Quiz