HAVO 3 - Herhaling periode 1 - Chapitre 1 & 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Plattegrond H3

.

Bonjour tout le monde ! 

Start klaar ?

• Ga rustig op je vaste plek zitten.
• Doe je jas en oortjes uit.
• Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
• Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map
  
• Timer af: stoppen met praten & de les begint

Présence (Aanwezigheid)

Tout le monde est présent?

(Is iedereen aanwezig?)

Herhaling - Chapitre 1 & 2

Au travail!

                           Leerstofoverzicht

Chapitre 1

Bron A (F-N / N-F) p.48

Bron B + F (F-N) p.49

Bron G (vragen F-N, antwoorden N-F) p.50

Bron D p.51

Bron H p.51

(+ teams)

Chapitre 2

Bron A (F-N / N-F) p.86

Bron B + F (F-N) p.87

Bron C + G  (vragen F-N,  antwoorden N-F) p.88

Bron D p.89

Bron H p.89

Leerdoelen

Ik ken woorden die te maken hebben met social media, vriendschap en vrije tijd.

Ik kan een tekst over social media en vrije tijd begrijpen.

Ik kan over mijn beste vriend(in) en over mijn vrije tijd vertellen / schrijven.

Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Ik kan regelmatige werkwoorden op er / re / ir in de présent en de passé composé gebruiken.

Ik kan de voorzetsels à / de met een lidwoord gebruiken

Het bijvoeglijk naamwoord

Au travail!

[R 10p] Mets les adjectifs au féminin (5p) et au pluriel (5p.). Zet de bijvoeglijke naamwoorden in de vrouwelijke vorm en in de meervoudsvorm.

m	v	m.mv	v.mv
italien
beau
actif
joli
rouge

exemple

(bleu) Dans ma chambres j'ai des ___________ murs (m) ___________. 

[T2 7,5p] Mets les adjectifs à la bonne forme et à la bonne place. Zet het bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm en op de juiste plaats. Schrijf het bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord op je proefwerkpapier. Let op m/v en meervoud.

bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord

VORM

PLAATS

Uitleg

Stappenplan

Onthoud!

onregelmatig

regelmatig

uit je hoofd leren

regel toepassen

1. Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig qua plaats?

vóór het znw

ná het znw

bon

vieux

nouveau

grand

petit

beau

jeune

joli

long

mauvais

premier

dernier

2. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud?

Nee => Is het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud?

klaar

klaar

nouveaux

beaux

longue

voeg een s toe, behalve als er al een s of een x staat

4. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud?

Onregelmatig qua vorm

Regel:

voeg een e toe, behalve als er al een e staat

bonne 

belle

nouvelle

vieille

longue

première

dernière

ien => ienne

eux => euse

if => ive

5. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk meervoud?

voeg een s toe.

4. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud?

Onregelmatig qua vorm

Regel:

voeg een e toe, behalve als er al een e staat

bonne 

belle

nouvelle

vieille

longue

première

dernière

ien => ienne

eux => euse

if => ive

[R 10p] Mets les adjectifs au féminin (5p) et au pluriel (5p.). Zet de bijvoeglijke naamwoorden in de vrouwelijke vorm en in de meervoudsvorm.

m	v	mmv	vmv
italien
beau
actif
joli
rouge

Geef alle vormen van
italien / beau / actif / joli / rouge

1. Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig qua plaats?

vóór het znw

ná het znw

bon

vieux

nouveau

grand

petit

beau

jeune

joli

long

mauvais

premier

dernier

exemple

(bleu) Dans ma chambres j'ai des ___________ murs (m) ___________. 

[T2 7,5p] Mets les adjectifs à la bonne forme et à la bonne place. Zet het bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm en op de juiste plaats. Schrijf het bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord op je proefwerkpapier. Let op m/v en meervoud.

J'ai une ________ maison ________ à Paris.

1. une grande maison
2. une maison grande

C'est une _________ chanteuse ________

1. une célèbre chanteuse
2. une chanteuse célèbre

Elle a un _______ père _______ et une ________ mère _________.

1. un jeune père, une mère vieille
2. un père jeune, une vieille mère
3. un jeune père, une vieille mère
4. un père jeune, une mère vieille

(premier) Max Verstappen a gagné le _______ prix _______ à Zandvoort.

(grand) Il a mangé trois ________ hamburgers (m) ________ chez McDo.

(noir) J'ai deux _______ poules (v) ________.

(nouveau) Tu as regardé les __________ séries (v) _________ sur Netflix?

à of de + bepaald lidwoord

Au travail!

exemple

Vous êtes allés au / à la / à l' / aux musée (m) Van Gogh?

[T1 4p] Choisis la bonne forme de la préposition. Kies het juiste voorzetsel. Let op m/v en ook op meervoud.

à + le = au

à + la = à la

à + l'= à l'

à + les = aux

de + le = du

de + la = de la

de + l'= de l'

de + les = des

à = naar, bij, op, aan

de = van

je vais au collège (m)

je vais à la bibliothèque (v)

je vais à l'aéroport (klinker / h)

je vais aux États-Unis (mv*)

Le vélo du garçon (m)

Le vélo de la fille (v)

Le vélo de l'enfant (klinker / h)

Le vélo des jeunes (mv*)

à + bepaald lidwoord

de + bepaald lidwoord

à = naar, bij, aan, op

de = van

Elle a acheté les baquettes ______ boulangerie (v) du quartier.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Pendant les vacances, elle a dormi ______ l'hôtel (m) avec sa famille.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Les idées ________ jeunes (m) sont les plus belles idées.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Les concièrges _______ collège (m) Johan de Witt ont beaucoup de travail.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Regelmatige werkwoorden op -er/-re/-ir (présent & passé composé)

Au travail!

(chercher, présent) Nous ______________ un joli appartement dans le centre-ville.

(Rendre, passé composé) Elle _______________ ses livres à la bibliothèque.

7. [T1 6p] Mets le verbes entre parenthèses à la bonne forme / Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm.

Let op: présent OF passé composé gebruiken.

stam = het werkwoord

. zonder er / re / ir

donner = donn

aimer = aim

chanter = chant

vendre = vend

rendre = rend

confondre = confon

rougir = roug

finir = fin

Uitgang = de letters die je achter de stam toevoegt als je een werkwoord gaat gebruiken

er

je + e

tu + es

il / elle / on + e

nous + ons

vous + ez

ils / elles +ent

j'ai donné

re

je + s

tu + s

il / elle / on + -

nous + ons

vous + ez

ils / elles +ent

j'ai vendu

ir

je +is

tu + is

il /elle / on +it

nous + issons

vous + issez

ils / elles + issent

J'ai fini

'Le présent'

je
tu
il / elle
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp

Het persoonlijk voornaamwoord (onderwerp)

ik

jij

hij / zij

wij

jullie / u

zij

Je

Ils/elles

Vous

Nous

Il/elle/on

Tu

Verbes                -er        (regarder, parler, écouter, danser, jouer)

Verbes réguliers -er

-e

-ent

-ons

-es

-ez

-ez

-e

Je

Ils/elles

Vous

Nous

Il/elle/on

Tu

Verbes                -re        (vendre, descendre, attendre, entendre)

Verbes réguliers -re

-s

-ent

-ons

-

-ez

-s

Je

Ils/elles

Vous

Nous

Il/elle/on

Tu

Verbes                -ir        (grandir, rougir, réagir, finir)

Verbes réguliers -ir

-is

-issent

-issons

-is

-issez

-it

grandir: nous
rendre: je
bouger: vous

'Le passé composé'

avoir

   =

hebben

il,elle,on

nous

vous

ils,elles

tu

j'

avons

ont

ai

avez

as

a

Werkwoorden op -er

Werkwoorden op -ir

Werkwoorden op -re

-é

-i

-u

elle a vendu

j'ai travaillé

il a rougi

donner: Tu
tendre: vous
réagir: elle

Vocabulaire

Au travail!

Vocabulaire

1. [R 10p] Traduis les mots / Vertaal de woorden:

1. l'appli

2. kletsen

2. [T2 5p] Lis les descriptions et écris le bon mot français. / Geef het juiste Franse woord dat overeenkomt met de omschrijving.

1. Wat is het tegenovergestelde van mooi?

Als iets veel geld kost, is het ________

Phrases-clés

Au travail!

Phrases clés

1. Vertel over je beste vriend / vriendin.

2. Vertel wat je in je weekend en in je vrije tijd doet.

Bonne chance et ...

bon courage!