This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
H6: Tijd van pruiken en revoluties (zie planning)
Tijdvak: Pruiken en Revoluties
Zelfstandig werken
Afsluiting
Slide 1 - Slide
Tijdvak Pruiken en Revoluties
Jaartallen
Definities
Mensenrechten
H1: ik kan een beeld vormen van de revoluties in de 18e eeuw, door:
H2: Ik kan 4 verlichte denkers noemen en uitleggen waarom hun uitgangspunten verlicht waren. (r)
H3: Ik kan 3 oorzaken en 3 gevolgen noemen van de Franse Revolutie. (r)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
De Nederlandse economie
- Rijke handelaren uit de 17e eeuw
- Werkeloosheid en armoede
Slide 10 - Slide
L'État, c'est Moi
De wil van de koning is wet. Dit noem je absolutisme.
Lodewijk XIV was een Franse koning met asolute macht.
Deze macht is door god gegeven: droit divin (goddelijk recht)
Zo hoeft dus ook niemand aan de koning te twijfelen...
Slide 11 - Slide
De Zonnekoning
Lodewijk XIV (1638-1715) was één van de machtigste koningen van Frankrijk.
Hij werd koning toen hij 5 jaar was. Tot zijn 23e werd Frankrijk daarom bestuurd door eerste minister Mazarin.
Hij zorgde ervoor dat iedereen naar Lodewijk zou luisteren en dat hij de absolute macht had.
Pak je smartphone of tablet en klik op de link om het paleis van Versailles van binnen te bekijken!
Slide 12 - Slide
Standenmaatschappij
Sinds de middeleeuwen was de Franse samenleving verdeeld in 3 standen: 'bidders, strijders en werkers'
Over deze verdeling kon niet worden getwijfeld: God had dit zo bepaald.
Slide 13 - Slide
De 1e stand
De geestelijkheid: de mensen van de kerk. Zij zorgden dat de mensen in de hemel zouden komen. De hoge geestelijken woonden in grote paleizen en hadden vooral rechten (en maar weinig plichten).
De geestelijken bezaten veel grond: het waren grootgrondbezitters
Slide 14 - Slide
De 2e stand
De edelen: de mensen van adel. Zij zorgen voor het bestuur en de verdediging van het land. Zij woonden in grote paleizen en hadden vooral rechten (en maar weinig plichten).
De koning vertrouwde hen niet: daarom mochten (moesten!) ze bij hem in de buurt wonen. Zo kon hij ze in de gaten houden.
Slide 15 - Slide
De 3e stand
De boeren en de burgers. Eigenlijk iedereen die niet bij de 1e of 2e stand hoorde. Daarom waren er in de 3e stand ook grote verschillen. Zo had je de rijke burgerij, de bourgeoisie. Dit waren mensen met een eigen bedrijf of een diploma.
De 3e stand had alle plichten: zij moesten bijvoorbeeld wél belasting betalen.
Slide 16 - Slide
Hoe heet dit tijdvak?
Slide 17 - Open question
Welk jaartal past bij dit tijdvak?
A
1500-1600
B
1800-1900
C
1700-1800
D
1600-1700
Slide 18 - Quiz
Waarom heet dit hoofstuk de tijd van pruiken en revoluties?
Slide 19 - Open question
Waarom is dit hoofdstuk in deze tijd van belang?
Slide 20 - Open question
Zelf aan de slag
- Tijd voor Geschiedenis: 6.1 & 6.2 (Hoeft niet af, maar is wel goede oefening)
- Samenvatten van leerdoelen
- Leren voor andere vakken?
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Herhaling vorige les
Kennen en kunnen
Uitleg drie standen + afbeeldingen
Zelfstandig werken
Afsluiting
Slide 24 - Slide
Hoe heet dit tijdvak?
Slide 25 - Open question
Welk jaartal past bij dit tijdvak?
A
1500-1600
B
1800-1900
C
1700-1800
D
1600-1700
Slide 26 - Quiz
Waarom heet dit hoofstuk de tijd van pruiken en revoluties?
Slide 27 - Open question
Waarom is dit hoofdstuk in deze tijd van belang?
Slide 28 - Open question
Het begrip standenmaatschappij
De drie verschillende standen en hun rechten/plichten.
Het leven van rijke en arme mensen in de 18e eeuw.
De drie standen op een afbeelding herkennen.
De bedoeling van de tekenaar uit een afbeelding halen.