Klas 2 week 35 les 1

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Lesdoelen (buts)

aan het begin van de les:

Je kent woorden die te maken hebben met vakantie

Wat ga je doen?

Liste d'affaires vacances

* Kies 5 items die je nooit wilt missen

* Kies 3 items die leuk zijn om te hebben

* Kies 2 dingen die je sowieso kunt thuislaten

* Kies 1 item die je gemist hebt

Ga hierover in duo's in gesprek

Hoe ziet een les Frans er uit?

- Starten met uitbreiden woordenschat

- Uitleg / instructie 

- Activiteit (individueel / duo / groepje)

- Zelfstandig werken / individuele begeleiding 

- Afsluiting les: reflectie - DPF invullen

Wat heb je elke les nodig?

* Plezier

* Opgeladen device

* Schrift / map met blaadjes

* Pennen en potlood

* Koptelefoon/oortjes

* Markeerstift is handig

Afspraken/tips

- Zorg dat je je spullen voor elkaar en bij je hebt

- Als dit niet is gelukt, laat het weten aan het begin van de les. 

- Tijdens instructie geen vragen/overleg.

- Weektaak moet uiterlijk maandagochtend af zijn.

- Stel vragen in de les of via de klasapp of via It's Learning:

- Welke vraag kan wachten / welke niet? 

Wat vinden jullie prettig? Wat hebben jullie nodig?

Wat vinden jullie vervelend?

Activité

Je gaat kijken en luisteren naar een liedje en daarna ga je 2 vragen beantwoorden:

Wat betekent "la rentrée scolaire?"

Wat wil het meisje graag?

Qu'est-ce que c'est "La Rentrée (scolaire) " en néerlandais?

Qu'est-ce que la fille veut? "Rester dans ma chambre" en néerlandais?

Parler français pendant le cours

Voici deux nouvelles phrases pour communiquer en classe!

 Écrivez dans votre cahier:

- Vous avez déjà corrigé l'intérro?

- Je n'ai plus de papier

Je bent zelfstandig aan het werk en je weet niet wat je moet doen bij exercice 3. Je vraagt om hulp.

1. Je ne comprends pas.
2. J'ai une question.
3. Tu peux répéter s'il vous plait?
4. Je peux aller aux toilettes s'il vous plait?

De uitleg is te snel gegaan en je hebt niet goed gehoord wat je nu moet doen. Wat vraag/zeg je?

1. Tu peux répéter s'il vous plait?
2. J'ai une question.
3. Je peux aller aux toilettes s'il vous plait?
4. Je ne comprends pas.

Je bent vergeten tijdens de pauze naar de wc te gaan, maar je moet echt heel nodig. Wat vraag/zeg je?

1. Je ne comprends pas.
2. Tu peux répéter s'il vous plait?
3. J'ai une question.
4. Je peux aller aux toilettes s'il vous plait?

Zelfstandig aan de slag met weektaak

In stilte werken zolang de timer loopt.