Rekenwoorden deel 2

• Rekenen
• ISK

Rekenwoorden 2

de som

het verschil

het product

het quotiënt

de 4 hoofdbewerkingen

Maak de som bij een zin.

Wat is het verschil tussen 10 en 3?

10 - 3 = 7

Maak de som bij een zin.

Ik trek 1 af van de 8.

8 - 1 = 7

Maak de som bij een zin.

Wat is het product van 2 en 3?

2 x 3 = 6

ik tel 7 op bij 4.

1. 7+4=11
2. 7x4=28
3. 7-4=3
4. 7:4=1,75

Maak de som bij een zin.

Ik tel 3 op bij 9.

kun je de 4
hoofdbewerkingen
noemen?

Ik trek 10 af van 4.

1. 10+4=14
2. 10:4=2,5
3. 10-4=6
4. 10x4=40

6 maal 2 is 12.

1. 6 : 2=12
2. 6 +12 =18
3. 6 x 2 =12
4. 6 -2 =4

welke horen bij elkaar?
33 en 11 in totaal.

1. 33+11=44
2. 33x11=363
3. 33-11=22
4. 33:11=3

8 keer 5 is ......

1. 13
2. 40
3. 32
4. 3

Maak de som bij een zin.

Ik heb 14 en haal er 6 af.

1. 14 x 6 = 84
2. 14 - 6 = 8
3. 14 + 6 = 20
4. 14 : 6 = 2 1/3

Maak de som bij een zin.

Ik heb 14 en doe er 7 bij.

1. 14 + 7 = 21
2. 14 - 7 = 7
3. 14 x 7 = 98
4. 14 : 7 = 2

Maak de som bij een zin.

Ik neem 16 en 8 samen.

1. 16 + 8 = 24
2. 16 - 8 = 8
3. 16 x 8 = 128
4. 16 : 8 = 2

Maak de som bij een zin.

Ik vermenigvuldig 24 en 8.

1. 24 + 8 = 32
2. 24 - 8 = 16
3. 24 x 8 = 192
4. 24 : 8 = 4

Maak de som bij een zin.

Ik deel 16 door 8.

1. 16 + 8 = 24
2. 16 - 8 = 8
3. 16 x 8 = 128
4. 16 : 8 = 2

Maak de som bij een zin.

Ik heb 10 en haal er 2 af.

Wat is het quotiënt van 15 en 5 ?

1. 15x5=75
2. 15:5=3
3. 15+5=20
4. 15-5=10

Wat is de som van 12 en 6?

1. 12x6=72
2. 12:6=2
3. 12-6=7
4. 12+ 6=18

Maak de som bij een zin.

Wat is het product van 12 en 2?

1. 12 + 2 = 14
2. 12 - 2 = 10
3. 12 x 2 = 24
4. 12 : 2 = 6

rekenmachine

alle rekenmachines hebben de belangrijkste rekentekens

de belangrijkste rekentekens

Rekentekens

   1. π (Pi): Een wiskundige symbool gebruikt in berekeningen                   met cirkels.                                                                                              

2. ÷: Delen (bijvoorbeeld 10 ÷ 2 = 5)                                                  

3. =: Is gelijk aan (geeft het resultaat aan).                                   

4. +: Plus, optellen (bijvoorbeeld 3 + 2 = 5)                                  

5. ×: Vermenigvuldigen, maal (bijvoorbeeld 4 × 3 = 12)         

6. -: Min, aftrekken (bijvoorbeeld 5 - 2 = 3).                                 

Rekentekens

7. <: Kleiner dan (bijvoorbeeld 2 < 5            

8. >: Groter dan (bijvoorbeeld 7 > 3             

9. ≠: Niet gelijk aan (bijvoorbeeld 4 ≠ 5).  

10. √: Wortel, bijvoorbeeld √9 =3                   

             11. %: Procent, deel van 100 (bijvoorbeeld 50%).

12. ∞: Oneindig, iets zonder einde.              

procent

keer

is

is gelijk

optellen

vermenigvuldigen

samen

som

quotiënt

product

gedeeld door

opgeteld

is hetzelfde als

Lekker zelf werken in je boek...