What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Werkwoorden
Werkwoorden
1 / 11
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
This lesson contains
11 slides
, with
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoorden
Slide 1 - Slide
Werkwoorden (ww)
Een
werkwoord
is een
woordsoort
.
De afkorting van werkwoord is
w
w
.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn o
ok zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt
- wat iets of iemand
doet,
- wat iets of iemand
overkomt
-
wat er is gebeurd
.
Voorbeelden van werkwoorden:
Lopen Zijn
Fietsen Leren
Rennen Eten
Koken Voetballen
Slide 2 - Slide
Voorbeeldzinnen
Ik fiets naar school - het hele werkwoord is ...?
Het sneeuwt buiten - het hele werkwoord is ...?
Mark is bakker - het hele werkwoord is ... ?
De docent heeft vanochtend alle studenten een toets laten maken.
Slide 3 - Slide
Voorbeeldzinnen
Ik fiets naar school - het hele werkwoord is ...?
Het sneeuwt buiten - het hele werkwoord is ...?
Mark is bakker - het hele werkwoord is ... ?
Slide 4 - Slide
Tijden
- Tegenwoordige tijd
- Verleden tijd
- Voltooide tijd (is ook een verleden tijd)
Slide 5 - Slide
Aan de slag
Jullie gaan alle werkwoorden onderstrepen in de songtekst van het liedje 'Automatisch" van Flemming!
Slide 6 - Slide
Tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd:
ik of jij/je erachter
ik-vorm
(meestal stam = -en van hele werkwoord)
ik word, vind jij/je,
ik loop
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt,
hij loopt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden, zij lopen
Slide 7 - Slide
Verleden tijd
Slide 8 - Slide
De voltooide tijd
Voltooide tijd maak je met
hebben
,
zijn
of
worden.
Voorbeelden:
Ik heb gerend
Het is ontdekt
Hij wordt geraakt.
Slide 9 - Slide
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Of
Of gebruik het ezelsbruggetje " taxi kofschip"
Slide 10 - Slide
Infinitief (hele werkwoord)
Wij gaan een appeltaart maken.
De persoonsvorm van deze zin = gaan.
Gaan kan dus geen infinitief zijn.
Maken blijft wel over, dit is wel een infinitief.
Dus:
Gaan = persoonsvorm, maken = infinitief.
Slide 11 - Slide
More lessons like this
Werkwoorden
March 2024
- Lesson with
11 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Werkwoorden
September 2024
- Lesson with
10 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
NL BBL P2 les 2 meningen, argumenten, betoog
November 2023
- Lesson with
36 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Grammatica - Werkwoordsvormen
September 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
Werkwoorden
September 2024
- Lesson with
11 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Werkwoordspelling - bn, vdw, td, inf
September 2024
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
wo 16 februari; herhaling les 19 1c
February 2022
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden
May 2023
- Lesson with
13 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1