Oefening/oefentoets gramm. 1-2-3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

We beginnen met hoofdstuk een: het voorzetselvoorwerp

en de zinsdelen.

Daarna twee voornaamwoorden: Persoonlijk en

het bezittelijk.

Vervolgens de                                                    Dan nog de

koppelwerkwoorden                                       soorten

en het NWG                                                    werkwoorden.

Mads zwemt graag IN KOUD WATER.
Dit is.......

1. een bijwoordelijke bepaling
2. een voorzetselvoorwerp

Voorzetselvoorwerp

• Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
  
• Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, delen door, geven om).
• Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Bijvoorbeeld

 Ik ben niet tevreden met deze computer.

(tevreden zijn met)

Het bedrijf van de pa van Kira is gespecialiseerd IN DE OPSPORING VAN MOLLEN.

1. vaste uitdrukking, dus vv
2. nee, is gewoon BWB

Jelle zei: "Ik vind ME BROERTJE NIET LIEF."

1. Me is fout, dat moet mijn zijn
2. De aanhalingstekens zijn fout.
3. HUH?
4. Alles is goed

Marij koopt voor HUN een kerstcadeau bij de Wereldwinkel.

1. Jep, helemaal goed
2. voor hen
3. HUH?
4. mag allebei

Schrijf hier de koppelwerkwoorden op.

Anna is best slim.

1. Pv = is Anna is Onderwerp en IS BEST SLIM =NWG
2. pv = is, maar is geen kww, dus wwg

Een NWG HEEFT.....

1. twee kenmerken: een kww en dat kww zegt iets over het onderwerp
2. heeft drie kenmerken: een kww, een naamwoord en dat nw zegt iets over het zijn van het onderwerp
3. Het heeft vier kenmerken, teveel om op te noemen
4. Als ik iets niet weet, vraag ik het Juna, die weet alles.

1. Linne schijnt met haar zaklamp.
2. Quinn schijnt heel betrouwbaar.

1. 1. is een nwg en 2 . ook
2. 1. is een wwg en 2. ook
3. 1. is een wwg en 2. is een nwg
4. tja.....

Nederlandse dj's zijn de laatste jaren enorm populair. Het gezegde is...

1. werkwoordelijk; zijn populair
2. Naamwoordelijk: zijn [enorm populair]

In een zin met een wwg staat altijd een zelfstandig werkwoord.

1. niet waar
2. waar

Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de pv altijd een HWW.

1. ja, dat is zo
2. nee, hoeft niet

Mijn nieuwe telefoon is mijn grote liefde.
Nieuwe is..... en grote is.... dit zijn..

1. Zelfstandige naamwoorden
2. Bijvoeglijke naamwoorden
3. bijwoorden

een NWG:
Mijn zusje is tandarts geworden.
Hoeveel onderdelen heeft een NWG?

1. 1
2. 2
3. 3

Jorrit

wil

morgen

een appeltaart

bakken.

persoonsvorm

werkwoordelijk gezegde

onderwerp

lijdend voorwerp

koppelwerkwoord zijn 

hulpwerkwoord hebben 

zelfstandigwerkwoord sporten 

Ik ben morgen jarig

Ik heb een tas gekocht. 

Ik zal na de coronacrisis weer veel sporten. 

Grammatica