This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Argumenteren
Slide 1 - Slide
Wat leer je?
het verschil tussen feiten, meningen en argumenten
het verschil tussen stelling, standpunt en argumenten
objectieve en subjectieve argumenten
Slide 2 - Slide
Theorie
Feiten:een feit kun je controleren.
Mening:een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt
Slide 3 - Slide
Staat hier een feit, mening of argument?
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 4 - Quiz
Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt
Slide 5 - Quiz
In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel
bladeren van de bomen
B
Ik houd van de herfst
C
al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
mening
feit
standpunt
objectief
subjctief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren
Slide 8 - Drag question
Maak onderscheid tussen stelling, standpunt en argumentatie
Slide 9 - Slide
Theorie
Stelling:een bewering over een onderwerp om een discussie op gang te brengen.
Standpunt:daarmee geef je je mening (vóór of tegen) over dat onderwerp.
Argumentatie: redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt.
Slide 10 - Slide
Kinderopvang moet voor alle ouders ten minste drie dagen in de week gratis worden.
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 11 - Quiz
Door kinderopvang gratis te maken bevorderen we de kansengelijkheid, omdat kinderopvang bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen. Ook geeft het ouders vrijheid om werk en zorg te verdelen.
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 12 - Quiz
Legalisering softdrugs. Zowel inkoop als verkoop van softdrugs door coffeeshops moet legaal worden.