V1 ch 1 tekst B

Lundi le 15 février
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lundi le 15 février

Slide 1 - Slide

Nieuwe woorden 
Oui - ja  
Non - nee
Où?[zoals in douche] - waar?
Tu es [zoals 'het'] - jij bent
Dans [dan] - in
le sud [suud] - het zuiden
de - van 

Zinnen
Tu es où? 
Dans le sud de la France. 

Slide 2 - Slide

Je suis [zoals in etui] - ik ben
En Angleterre - in Engeland
vraiement [zoals in punaise) - echt
Vous êtes [zoals 'het'] - jullie zijn
Copain [C als in crimineel en ai als in punaise] - vriend
Avec [c als in crimineel]
Heureusement [eu als in auteur. Ment als 'mang'] 

Zinnen  
Moi, je suis en Angleterre.
Vraiment?!!
Oui! Avec un copain. 
Vous êtes où en Angleterre? 
A Londres. 




Slide 3 - Slide

Je suis en France.
A
Ik ben Frans.
B
Ik ben in Frankrijk.

Slide 4 - Quiz

Je suis en France avec un copain.
A
Ik ga naar Frankrijk met een koffer.
B
Ik ben in Frankrijk met een vriend.

Slide 5 - Quiz

Vraiement?!
A
Echt?!
B
Waar ben je?!
C
Nu?!
D
Wanneer?!

Slide 6 - Quiz

Tu es où? Welk antwoord past hier?
A
J'habite en France.
B
J'achète en France.
C
je suis en France.
D
Je vais en France.

Slide 7 - Quiz

Tu es dans le .... (zuiden) de La France?
A
Ouest
B
Est
C
Sud
D
Nord

Slide 8 - Quiz

Je suis au camping près de Montpellier.
A
Ik ga naar de camping in Montpellier.
B
Montpellier is de grote stad.
C
Ik ben op de camping dichtbij Montpellier.

Slide 9 - Quiz

Ik kan de les goed volgen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Luistervaardigheid fragment 1

Slide 11 - Slide

Wat werd er gezegd?
A
Tu es en France avec un copain.
B
Je suis en France avec un copain.
C
Je suis avec un ami.
D
Tu es avec un copain.

Slide 12 - Quiz

Luistervaardigheid fragment 2

Slide 13 - Slide

Wat werd er gezegd?
A
Mon ami est anglais.
B
Mon copain est anglais.
C
Mon ami est allemand.
D
Mon copain est allemand.

Slide 14 - Quiz

Luistervaardigheid fragment 3

Slide 15 - Slide

Wat werd er gezegd?
A
Heureusement , je parle allemand.
B
Heureusement, je parle français.
C
Heureusement, je parle néerlandais.
D
Heureusement, je parle anglais.

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'heureusement'?
A
Gelukkig
B
Jammer genoeg
C
Pech
D
Mooi

Slide 17 - Quiz

On est au deuxième étage du tour eiffel. 

Slide 18 - Slide

Je suis - ik ben

tu es - jij bent

on est - men is (wij zijn)

vous êtes - jullie zijn. 

Slide 19 - Slide

Vous ... à Paris au Tour eiffel?
A
êtes
B
et
C
être
D
es

Slide 20 - Quiz

Oui, on est au deuxième étage du tour Eiffel.
'on est' betekent hier:
A
jullie zijn
B
We zijn
C
ik ben
D
jij bent

Slide 21 - Quiz

Prendre des photos avec son I-phone au Tour Eiffel. 

Slide 22 - Slide

Au deuxième étage du Tour Eiffel, on prend des photos.
A
Op de tweede etage van de Eiffeltoren nemen we foto's.
B
Op de tweede etage van de Eiffeltoren neemt mijn vriend een foto.
C
Op de tweede etage van de Eiffeltoren neemt ik een foto.
D
Op de tweede etage van de Eiffeltoren nemen jullie een foto.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide