De Europese vorsten moesten echter veel geld lenen om te bouwen en oorlog te voeren, en daarom droegen ze de joden, voor wie het verbod van de kerk niet gold, op om geldleningen te verstrekken en boden in ruil daarvoor bescherming.
De meeste ambachten waren voor joden verboden, en door geld uit te lenen kwamen ze toch aan de kost. Vanwege hun bancaire werkzaamheden werden ze door de christelijke bevolking nog meer met de nek aangekeken.
Christenen mochten van de kerk geen rente heffen, en de joden zagen hun kans schoon.