NaSk1 H5 (leerlingversie)

NaSk1 H5
Licht

Voor dit hoofdstuk heb je een geodriehoek nodig!!!
1 / 51
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

NaSk1 H5
Licht

Voor dit hoofdstuk heb je een geodriehoek nodig!!!

Slide 1 - Slide

Paragraaf 5.1
Licht, schaduw en spiegels

Voor dit hoofdstuk heb je een geodriehoek nodig!!!

Slide 2 - Slide

Verspreiding van licht
  • Licht begint bij een bron
  • Lichtstralen bewegen uit zo een bron
  • Lichtbundels
  • Tekenen als lijnen

Slide 3 - Slide

Straling
  • Licht is straling
  • De meeste straling kunnen we niet zien
  • Microgolven
  • Infrarode straling (warmte)
  • Ultraviolette straling
  • Röntgenstraling 

Slide 4 - Slide

Absorberen, doorlaten en terugkaatsen

  • Absorberen; licht wordt opgenomen en omgezet in warmte
  • Doorleten; licht gaat door het object
  • Terugkaatsen; licht wordt teruggekaatst

Slide 5 - Slide

Spiegelende terugkaatsing
Diffuse terugkaatsing

Slide 6 - Slide

Spiegels
Hoe teken je de weerkaatsing van een lichtstraal in een vlakke spiegel?
  1. Teken een lijn recht op het punt waar de lichtstraal de spiegel raakt.
  2. Meet de hoek op die de normaal en de lichtstraal maken.
  3. Kopieer die hoek aan de andere kant van de normaal.
  4. Teken de weerkaatste lichtstraal.

Slide 7 - Slide

Spiegelbeeld 



  • Spiegelbeeld is een virtueel beeld (niet echt)

  • Voorwerpafstand = afstand van beeld tot spiegel

  • Beeldafstand = afstand van spiegelbeeld tot spiegel

Voorwerpafstand = beeldafstand


Slide 8 - Slide

  1.  Teken het spiegelbeeld van de voorwerp.
  2.  Teken de randstralen naar het oog toe vanaf het spiegelbeeld.
  3.  Teken en verbind nu de lichtstralen vanuit het voorwerp.

Slide 9 - Slide

Schaduw
  • Licht dat door een object tegen wordt gehouden
  • Licht kan niet om een object bewegen

  • Schaduw tekenen:
  • Teken de randstralen
  • Arceer het gebied tussen deze randstralen

Slide 10 - Slide

Paragraaf 5.2
Van infrarood tot ultraviolet

Slide 11 - Slide

Wit licht en het spectrum
  • Alle kleuren in het witte licht noem je het spectrum
  • Dit kan een prisma laten zien
  • De kleuren zelf noem je spectraalkleuren

Slide 12 - Slide

Uv en Ir straling op het spectrum
  • Ultraviolet ligt verder dan de kleur violet op het spectrum
  • Infra rood licht boven lager dan de kleur rood op het spectrum

Slide 13 - Slide

Ultraviolet (UV)-straling
  •  Niet zichtbaar (voorbij violet)
  • Zonlicht bevat UV-straling
  • UV-straling maakt je huid bruin
  • Te veel UV-straling maakt je huid rood







Slide 14 - Slide

Toepassingen van UV-straling

Slide 15 - Slide

Fluoresceren
Fluoresceren = de stof licht op

De stof absorbeert de 
uv-straling en geeft in de plaats zichtbaar licht af

Slide 16 - Slide

Ionizerende straling
Straling die moleculen kapot kan maken noemen we ioniserende straling waaronder onze cellen.

UV is zwak ioniserend
Röntgen is sterker ioniserend
Radioactieve stoffen  zijn sterk ioniserend

Slide 17 - Slide

Infrarode straling
Infrarood straling of IR straling = Warmtestraling
Hogere temperatuur --> meer infrarode straling


Slide 18 - Slide

Toepassingen van infrarode straling

Slide 19 - Slide

Thermogram
  • Met een thermogram kun je de hoeveelheid warmte zichtbaar maken met een kleur.
  • De kleur zegt iets over de temperatuur.



Slide 20 - Slide

Paragraaf 5.3
Beeld maken met een lens (deel 1)

Slide 21 - Slide

Lenzen

Slide 22 - Slide

Lenzen
  • Schijfjes van glas of doorzichtig kunststof.
  • Kunnen lichtstralen van richting laten veranderen.
  • Dit noemen we licht breken.

Slide 23 - Slide

Bolle lens
  • Positieve lens

  • Breekt de lichtstralen naar binnen (convergerend).

  • Vergrootglas, bril, etc. 



Slide 24 - Slide

Holle lens
  • Negatieve lens 

  • Breekt de lichtstralen naar buiten (divergerend).

  • Bril, contactlenzen, etc.

Slide 25 - Slide

Positieve lens (Bol)
Negative lens (Hol)

Slide 26 - Slide

Licht door een positieve lens (+)
  •  Licht komt in een evenwijdige bundel langs de hoofdas bij de lens.
  • Daar wordt de lichtbundel gebroken en ontstaat er een convergerende lichtbundel.
  • Alle lichtstralen komen bijelkaar in het brandpunt.

Slide 27 - Slide

Licht door een positieve lens (+)
  • Het brandpunt wordt aangegeven met de letter f.
  • De afstand van de lens tot het brandpunt heet de brandpuntsafstand.

Slide 28 - Slide

Negatieve lens (-)
  •  Licht gaat van een evenwijdige naar een een divergente lichtbundel
  • De brandpuntsafstand is in dit geval een negatief getal.
  • Dit betekent at het brandpunt voor de lens ligt en niet erachter (want dit is bij een positieve lens)

Slide 29 - Slide

Lichtstralen tekenen bij een positieve lens

Slide 30 - Slide

Teken de hoofdas

Slide 31 - Slide

Noteer het brandpunt

Slide 32 - Slide

Teken de evenwijdige lichtbundel

Slide 33 - Slide

Teken de convergerende lichtbundel

Slide 34 - Slide

Lichtstralen tekenen bij een negatieve lens
  • Je volgt dezelfde stappen
  • In plaats van dat de lichtstralen bij elkaar komen na de lens gaan ze bij de negatieve lens uit elkaar.

Slide 35 - Slide

Paragraaf 5.3
Beeld maken met een lens (deel 2)

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Het maken van een beeld
  • We kunnen lenzen gebruiken om een voorwerp op een scherm af te beelden.
  • Licht wordt geconcentreerd op een lichtgevoelige chip.
  • Een computer legt de informatie van deze chip vast en slaat het op.

Slide 38 - Slide

Het maken van een beeld
  • We kunnen we ook beelden met lenzen vergroten.
  • Een camera kan een beeld pakken en een beamer deze weer vergroten.

Slide 39 - Slide

Het maken van een beeld
  • Een beeld dat je op een scherm kan afbeelden noem je een reëel beeld.
  • Een beeld dat je op een plek ziet waar het niet is noem je een virtueel beeld.

Slide 40 - Slide

Reëel beeld tekenen
  • We kunnen deze reële beelden ook tekenen.
  • Hierbij maken we gebruik van constructie stralen.

Slide 41 - Slide

Reëel beeld tekenen
  • Lichtstralen bewegen vanuit een punt. Dit punt noemen we het beeldpunt (L).

De lens is vaak kleiner dan het voorwerp. Je mag de lens in zo’n geval groter tekenen dan hij in werkelijkheid is. Dit doet niks met het beeld.

Slide 42 - Slide

Reëel beeld tekenen
Er zijn twee belangrijke regels:
1. Lichtstralen die op het midden van de lens vallen, bewegen langs een rechte lijn verder.

2. Lichtstralen die evenwijdig aan de hoofdas lopen, gaan na de lens door het brandpunt.

Slide 43 - Slide

Stappenplan reëel beeld tekenen

Slide 44 - Slide

Teken het voorwerp als een pijl en noem de bovenkant L1 en de onderkant L2. L2 ligt op de hoofdas, L1 daarboven.

Slide 45 - Slide

Teken twee lichtstralen vanuit L1.
Volg hierbij voor elke straal één van de regels!

Slide 46 - Slide

Teken het beeld als een pijl en noem de uiteinden B1 en B2.
B2 ligt op de hoofdas, B1 daaronder. 

Slide 47 - Slide

Paragraaf 5.4
Oog en bril

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide