2B - dinsdag 10-1 (grammatica) bijwoordelijke bepaling + voorzetselvoorwerp

Welkom!
 Telefoons in de tas, iPad dicht op tafel.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
 Telefoons in de tas, iPad dicht op tafel.

Slide 1 - Slide

Planning:
  1. Herhalen koppelwerkwoord + naamwoordelijk gezegde
  2. Bijwoordelijke bepaling + voorzetselvoorwerp uitleg
  3. Aan de slag!
  4. Huiswerk & Taalvout

Slide 2 - Slide

Komende lessen
  • Les 1: Grammatica: zinsontleding: meewerkend voorwerp + koppelwerkwoord + naamwoordelijk gezegde 
  • Les 2: Grammatica: zinsontleding: bijwoordelijke bepaling + voorzetselvoorwerp
  • Les 3: Herhaling zinsontleding
  • Les 4: Vragen stellen over Spelling
  • Les 5: Voorbereiden toets


Slide 3 - Slide

Lesdoel:
Na deze les:

  • Weet je weer wat een bijwoordelijke bepaling is.
  • Weet je wat een voorzetselvoorwerp is.

Slide 4 - Slide

In het bovenste puntje van Antartica kan  de temperatuur plotseling erg laag worden.

PV = 
Onderwerp = 
Gezegde = 
Lijdend voorwerp =
Naamwoordelijk deel =
Meewerkend voorwerp = 



  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp

Slide 5 - Slide

Werkwoord: zww/kww + hww

Belangrijkste werkwoord in de zin:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Geeft actie aan

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

OF 2. Koppelwerkwoord (kww)

    - Geeft eigenschap/kenmerk aan


   - ZWoBBeLS

3.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww of kww en zijn alle andere werkwoorden hww.



Slide 6 - Slide

Stappenplan Werkwoordsoorten
  1. Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? Welke kun je niet weglaten?
  2. De rest van de werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  3. Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. (LET OP: onderwerp is iets! Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp.)
                                                       HWW                                      ZWW         
Het bekijken van de film | begint| op den duur| te vervelen.

           HWW                                                      KWW
Er | schijnen | veel kinderen | ziek | te zijn.

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk deel
Heb je een koppelwerkwoord in de zin staan?
Dan moet er ook een naamwoordelijk deel zijn. Er kan dan geen lijdend voorwerp zijn.
  • Vraag die je stelt -> Wat is het onderwerp?
       
        KWW
Cas | is | een charmante jongeman. 
Ond| PV| naamwoordelijk deel

Slide 8 - Slide

Iets nieuws!

Slide 9 - Slide

aan
Houden....
Het oog laten vallen....
Bezorgd zijn....
Blij zijn....
Denken.....
van
op
om
met

Slide 10 - Drag question

                              ZWW
Vanochtend | zocht | Hein | wanhopig | naar zijn pak koekjes.

pv = zocht
ond = Hein
gezegde = zocht

  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde (werkwoorden)
  • Soorten werkwoorden (hww, zww, kww)
  • Naamwoordelijk deel
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Voorzetselvoorwerp

Slide 11 - Slide

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel
Ik | denk | vaak | aan die vakantie.


  • Het zinsdeel 'aan die vakantie' begint met een voorzetsel: aan.

  • 'Aan' hoort hier bij het werkwoord 'denken'. Je denkt namelijk aan iets. 
Je kunt dit niet veranderen in een ander voorzetsel. 'Denken op'. 
Je hebt dit voorzetsel nodig voor de betekenis van 'denken aan'.

  • Het voorzetsel verliest zijn letterlijke betekenis en is  figuurlijk.

Slide 12 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin?

Ik geef les aan een stel knapperds.

Slide 13 - Open question

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met zo'n vast voorzetsel
Maar let op!



Ik | reken | op het apparaat.
_O  ====     ________________B


Hij | wacht | op het perron. 
_O  =====    ______________B
Ik | reken | op je komst.
_O ====    _____________V


Hij | wacht | op zijn vriendin. 
_O =====      _____________V
Dit is letterlijk: 
geeft een plaats aan (bepaling).
Dit is niet letterlijk: 
je hebt het voorzetsel écht nodig.

Slide 14 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp?
De voetbalwedstrijd | liep | uit | op een enorme vechtpartij.

Slide 15 - Open question

BIJWOORDELIJKE BEPALING

Slide 16 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: Hoe? Waar? Wanneer? Waarom? Met wie? Door wie? enz.

- Bijwoordelijke bepalingen zijn zinsdelen die je overhoudt als je alle andere zinsdelen hebt benoemd: prullenbak dus!

- De vraagwoorden hoe, waar, wanneer, waarom
enz. zijn zelf ook bijwoordelijke bepaling.




Slide 17 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.

- In een zin kunnen ook geen bijwoordelijke bepalingen staan. 

- Woorden als niet, nooit, geen, misschien, soms enz. zijn altijd bijwoordelijke bepaling.

Slide 18 - Slide

Benoem de bijwoordelijke bepaling(en)

Volgende week vrijdag na school gaat Thijs een dansje doen.

Slide 19 - Open question

Benoem de bijwoordelijke bepaling(en)

Waarom zijn jullie nooit lief?

Slide 20 - Open question

Benoem de bijwoordelijke bepaling(en)

Van zijn laatste pingels kocht Kalle gisteren in de winkel een nieuwe tattoo.


Slide 21 - Open question

Aan de slag!
Kies een onderdeel dat je wilt oefenen op:

Lees eventueel de theorie en maak oefeningen!



Klaar? Oefenen in spellingapp of app werkwoordspellen!

Slide 22 - Slide

Huiswerk & TaalVout

  • Kies een onderdeel dat je wilt oefenen op: www.cambiumned.nl/theorie/grammatica/zinsdelen/

  • Zelfstandig oefenen Spellingapp + app werkwoordspellen




Slide 23 - Slide

Voorbeeldzin toets
Het voetballen heeft hem de afgelopen jaren bakken vol geld opgeleverd. 

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 24 - Slide

Voorbeeldzin toets
De leerlingen legden zich neer bij het voorstel van de leerlingenraad.

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 25 - Slide

Voorbeeldzin toets
Waarom was je niet present bij het samenstellen van de ploegen?

Persoonsvorm:
Onderwerp:
Werkwoordelijk gezegde:
Naamwoordelijk gezegde:
Lijdend voorwerp:
Meewerkend voorwerp:
Voorzetselvoorwerp:
Bijwoordelijke bepaling:

Slide 26 - Slide