This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
5.2 - B - Democratie
in Nederland
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat er veranderde door de grondwet van 1848.
Je kunt uitleggen hoe het kiesrecht werd uitgebreid.
Slide 2 - Slide
Planning
Conservatieven
Liberalen
De grondwet
Opdracht
Afsluiting
Slide 3 - Slide
Koning Willem I was...
A
de zoon van stadhouder Willem V
B
de kleinzoon van Napoleon
C
een door het volk gekozen koning
D
geen familie van Willem van Oranje
Slide 4 - Quiz
Wie is wie?
Koning Willem II
Koning Willem I
Johan Thorbecke
Napoleon
Slide 5 - Drag question
Wie had in 1815 in Nederland de meeste macht?
A
de koning
B
het parlement
C
het volk
D
regenten
Slide 6 - Quiz
Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen een groep rijke mannen had kiesrecht
Slide 7 - Quiz
Vanaf welk jaar hoorde België niet meer bij Nederland?
A
1815
B
1830
C
1831
D
1848
Slide 8 - Quiz
Koning Willem II
In 1840 volgt Willem II zijn vader op.
Overal in Europa eisen de liberalenmeer inspraak in het bestuur. (democratische revoluties)
Willem II wil eerst niets weten van een liberale regering maar gaat in één nacht van conservatief naar liberaal...want het gerucht gaat...
Vanaf 1848 heeft Nederland eenliberale grondwet.
Slide 9 - Slide
De grondwet (1)
De grondwet werd opgesteld door Johan Rudolf Thorbecke.
In opdracht van Willem II ontwierp Thorbecke een nieuwe grondwet op basis van hetliberalisme.
Zo voorkwam Willem II een liberale revolutie in Nederland.
Slide 10 - Slide
De grondwet (2)
Voortaan was ervrijheidvan godsdienst, onderwijs, drukpers en vergadering.
Er kwamen verkiezingen maar alleen rijke mannen kregen het stemrecht.
Er kwam een parlementair stelsel: parlement heeft de hoogste macht.
Minster-president werd regeringsleider.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Maken van paragraaf 5.2
Opdracht 1 t/m 5
Tweede kamer wordt gekozen doorNederlandse rijke mannen.
Koning is onschendbaar,
de ministers zijn
verantwoordelijk
Tweede kamer wordt gekozen doorNederlandse rijke mannen.
Leden Provinciale Staten kiezen
Eerste Kamer
Slide 26 - Slide
Uitbreiding kiesrecht 1917
Alle mannen ouder dan 23 hebben algemeen kiesrecht.
Passiefkiesrecht voor vrouwen (actief kiesrecht vanaf 1919/1922)
Nederland wordt eenparlementaire democratie:de regering is afhankelijk van het parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen.
Slide 27 - Slide
Welk begrip hoort bij deze betekenis: Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie
Slide 28 - Quiz
Wie is wie?
Koning Willem II
Koning Willem I
Johan Thorbecke
Napoleon
Slide 29 - Drag question
Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.
Slide 30 - Quiz
In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland
Slide 31 - Quiz
Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
handel
C
industrie
D
diensten
Slide 32 - Quiz
Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1740, sneller weven?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het weefgetouw
Slide 33 - Quiz
Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1760 sneller spinnen?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het spinnewiel
Slide 34 - Quiz
Welke bewering over de afbeelding is juist?
A
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen waren er nog geen fabrieken die het werk van de molens overnamen.
B
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen werd de windmolen uitgevonden en rond de steden neergezet.
C
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen begon de industrialisatie van
Nederland met het gebruik van de windmolen.
D
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen stapten de fabrikanten over op goedkope en milieuvriendelijke aandrijfkracht.
Slide 35 - Quiz
Met welke bedoeling is deze ansichtkaart waarschijnlijk gemaakt?
A
De directie was trots op de fotografische techniek.
B
De directie was trots op de moderne fabriek.
C
De directie wilde protesteren tegen de onveilige werksituatie.
Slide 36 - Quiz
Waar leefde de meeste mensen voor de industriële revolutie?
A
in arbeiderswijken in een dorp
B
in een arbeiderswijk in de stad
C
Op het platteland
D
in fabrieken
Slide 37 - Quiz
De eerste fabrieken werden gebouwd...
A
Op grote industrieterreinen
B
Bij snel stromende rivieren
C
Dichtbij de steden
D
In de kolonies
Slide 38 - Quiz
In 1999 zei een Nederlandse minister: "Ruim 300 jaar geleden had Nederland de modernste en snelst groeiende economie van de wereld. Zo was rond het jaar 1700 het inkomen 50% hoger dan bij de belangrijkste concurrent, Groot-Brittannië."
Was de situatie omstreeks 1800 nog zo?
A
Ja, Nederland was een modern land waar veel geld in de industrie werd verdiend.
B
Ja, Nederland was nog steeds het land waar de meeste mensen in fabrieken werkten.
C
Nee, de economie van Groot-Brittannië was moderner geworden dan de Nederlandse.
D
Nee, Groot-Brittannië en Nederland waren allebei een moderne industriële samenleving.
Slide 39 - Quiz
Politieke stroming die vrijheid belangrijk vindt.
A
Feministen
B
Socialisten
C
Confessionelen
D
Liberalen
Slide 40 - Quiz
Wie wilde er in het midden van de 19e eeuw een sterk parlement?
A
Arbeiders
B
Liberalen
C
Koning
D
Regering
Slide 41 - Quiz
Zet de letters 1 t/m 6 in de juiste tijdsvolgorde:
1. Alleen rijke Nederlanders mogen stemmen. 2. Het algemeen kiesrecht wordt ingevoerd in Nederland. 3. Het Nederlandse parlement krijgt de hoogste macht. 4 In Europa zijn er verschillende opstanden. 5. Nederland wordt een constitutionele monarchie. 6. Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet.
A
5 --> 4 --> 6 --> 3 --> 2 --> 1
B
5 --> 4 --> 6 --> 3 --> 1 --> 2
C
5 --> 4 --> 6 --> 1 --> 3--> 2
D
5 --> 4 --> 3 --> 6 --> 1 --> 2
Slide 42 - Quiz
Leerdoelen
Je kunt uitleggen welke idealen de liberalen hadden op politiek en economisch gebied.
Je kunt uitleggen waarom er in 1848 een nieuwe grondwet kwam.