1.1C - werden - mögen - wissen - dürfen

müssen, mögen, wissen & dürfen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

müssen, mögen, wissen & dürfen

Slide 1 - Slide

darf
darfst
dürfen
darf
dürft
dürfen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 2 - Drag question


Darf ich Ihnen etwas fragen?
A
kan ik
B
moet ik
C
mag ik
D
zal ik

Slide 3 - Quiz


Ich mag Peter.
A
zal ik
B
ik vind aardig
C
wordt men
D
ik mag

Slide 4 - Quiz


Wissen Sie, wo die Friedrichstraße ist?
A
weet zij
B
weet jij
C
weet u
D
wordt u

Slide 5 - Quiz


Du wirst es nicht glauben.
A
u zult
B
je zult
C
je mag
D
jij wordt

Slide 6 - Quiz


Darf man hier parken?
A
kun je
B
mag je
C
wordt men
D
zul je

Slide 7 - Quiz


Morgen werde ich deine Frage beantworten.
A
zal ik
B
word ik
C
wordt men
D
mag ik

Slide 8 - Quiz


Magst du Pizza?
A
houd je van
B
maak jij
C
mag jij
D
maakt u

Slide 9 - Quiz


Wir mögen unseren Deutschlehrer.
A
we vinden ... aardig
B
we mogen
C
we zullen
D
we worden

Slide 10 - Quiz


Es wird schon dunkel.
A
het zal
B
hij wordt
C
het wordt
D
het moet

Slide 11 - Quiz


Das mag ich nicht.
A
zal ik
B
houd ik ... van
C
wordt men
D
mag ik

Slide 12 - Quiz


Hier dürfen Sie nicht parken.
A
mag je
B
mag u
C
zullen ze
D
kunt u

Slide 13 - Quiz

werde
darfst
dürfen
mag
mögt
werden
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 14 - Drag question

    JETZT DU!

Slide 15 - Slide


Morgen word ik 17.

Slide 16 - Open question


[ik zal] _____ morgenabend kommen.

Slide 17 - Open question


[Houd je van] ____ Pizza?

Slide 18 - Open question


Mag ik noch ein Eis haben bitte?

Slide 19 - Open question


Ich muss gehen, het wordt schon spät.

Slide 20 - Open question


Ich vind aardig Karin.

Slide 21 - Open question


Ich houd van Spaghetti.

Slide 22 - Open question


Morgen zullen we auch dabei sein.

Slide 23 - Open question


Hier mag u parken, das ist kein Problem.

Slide 24 - Open question

wissen =
weten

Slide 25 - Slide

weiß
weißt
wissen
weiß
wisst
wissen
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 26 - Drag question

    JETZT DU!

Slide 27 - Slide


Weet jij wieviel die Tasche kostet?

Slide 28 - Open question


Ik weet nicht, wieviel die Tasche kostet?

Slide 29 - Open question


Weet u, wo die Beethovenstraße ist?

Slide 30 - Open question


Mein Vater weet seine PIN-Zahl nicht mehr.

Slide 31 - Open question


Weet u vielleicht, wie spät es ist?

Slide 32 - Open question

Vielen Dank!

Slide 33 - Slide