herhaling zinsleer

• Nederlands
• Secundair onderwijs

herhaling zinsleer

Welk gevoel roept zinsleer bij je op?

4

Bespreek in groep welk zinsdeel het is.
Leg ook uit aan elkaar waarom je dit denkt.

_____

onderwerp 

ja-neenvraag

2e plaats

Het was een grote woning met koude ramen en een heleboel trappen.

______________

NWG

pv + NWD

Laszlo was bang voor het donker.

Dit is het verhaal van Laszlo.

______________________________

1. onderwerp
2. wwg
3. lv
4. NWD

___________________________

_________

bepaling plaats 

Waar? 

Het donker woonde in hetzelfde huis als Laszlo.

2

Bespreek per 2 welk zinsdeel het is.
Leg ook uit aan elkaar waarom je dit denkt.

Welk soort gezegde staat in de zin?

WWG

Soms verstopte het donker zich in de kast.

Benoem het gezegde in de zin.

verstopte + zich

pv + wed. vnw. 

Soms verstopte het donker zich in de kast.

Welk soort gezegde staat in de zin?

NWG

Het bleef stil in de kast.

Benoem het gezegde in de zin.

bleef + stil

pv + NWD 

Het bleef stil in de kast.

Benoem alle bepalingen in de zin.

elke morgen > frequentie

even > tijd 

naar het donker kijken > richting 

Elke morgen kwam Laszlo even naar het donker kijken.

1.

Los zelfstandig de oefeningen op.

Hoeveel bepalingen staan in deze zin?
Soms zat het achter het gordijn van de douche.

1. 1
2. 2
3. 3

Welk soort gezegde staat er in deze zin?

WWG

Meestal hield het zich schuil in de kelder.

Benoem het gezegde.

hield + zich + schuil

pv + wed. vnw. + ADPV

Meestal hield het zich schuil in de kelder.

Ontleed volgende zinnen op papier.

Ik wil je iets laten zien.

Het grootste raam van Laszlo’s huis was in de woonkamer.
Jij bent misschien bang (voor het donker).
Het donker zei niets terug.
Het donker bleef bij Laszlo in huis wonen.

stappenplan

1. pv en onderwerp: ja-neenvraag plaats 1 en 2 
2. WWG: zelfstandig ww (pv) (+te) (+VD) (+inf) (+ADPV) NWG: koppelwerkwoord (ZWoBBeLS) (pv) + NWD 
3. LV: wie of wat + pv + onderwerp 
   
4. MV: aan/ voor wie/wat + pv + onderwerp 
   
5. bepalingen: tijd (wanneer) / wijze (hoe) / plaats (waar) / middel (waarmee) / reden (waarom) / frequentie (hoe vaak) / richting (waarheen)
   

stappenplan