This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Een lijn = een lijn..........toch?
Dat zou je wel zeggen, maar er is meer! Je kunt van alles zeggen over lijn.
Hier wat begrippen die bij LIJN horen en die je moet kennen:
lijnsoort
lijndikte
lijnvoering
arcering
contourlijn
lijnwerking
lineair
Slide 2 - Slide
LIJNSOORT
Een lijn kan op verschillende manieren getekend zijn:
recht - gebogen
onderbroken - doorlopend
kronkelend - vloeiend
slingerend - golvend
enz.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
LIJNDIKTE
Lijndikte kan variëren van heel dun tot heel dik.
De lijndikte kan effect hebben op het gevoel in een tekening. Dikke, doorlopende lijnen maken een krachtige indruk, terwijl dunne, onderbroken lijnen gevoelig lijken.
Slide 5 - Slide
LIJNVOERING
Lijnvoering zegt iets over de druk die je gebruikt bij het tekenen van de lijnen:
- voorzichtig, zoekend en onzeker
- duidelijk en stevig
- saai en eentonig
- met allerlei overgangen van dun naar
dik en weer terug
Slide 6 - Slide
CONTOURLIJN
De omtreklijn van een vorm of voorwerp. De contour benadrukt de vorm.
Slide 7 - Slide
ARCERING
Bij arcering wordt met lijntjes een vlak gevuld.
Je kunt de lijntjes evenwijdig naast elkaar zetten of laten kruisen.
Je kunt ze dicht naast elkaar zetten (wat een donkerder effect heeft) of meer ruimte ertussen laten (wat een lichter effect heeft).
En je kunt variëren in dikke en dunne lijnen en hier heel mooi schaduwen en diepte mee aanbrengen in een tekening.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
LIJNRICHTING
De richting waarin lijnen in een kunstwerk lopen hebben invloed op de de uitstraling van het werk.
Staan alle lijnen verticaal of horizontaal of lopen ze chaotisch door elkaar heen ?
De herhaling van lijnen versterkt een bepaalde richting
Slide 10 - Slide
LIJNWERKING
Door het gebruik van lijnen kunnen bepaalde effecten worden bereikt:
Er kan diepte (perspectief) worden gesuggereerd.
Er kan beweging worden gesuggereerd.
Horizontale en verticale lijnen werken statisch en stabiel.
Schuine en diagonale lijnen zorgen voor onrust, dynamiek en beweging.
Met zware lijnen kun je iets laten opvallen of accentueren.
Er kan een gevoel uitstralen.
Slide 11 - Slide
LINEAIR
Als het geheel is opgebouwd uit lijnen.
Dit kan 2D zijn maar ook net zo goed 3D!
Slide 12 - Slide
Welk begrip zie je hier?
A
Lijndikte
B
Contour
C
Textuur
D
Lijnsoort
Slide 13 - Quiz
Als we het hebben over 'lijnsoorten' dan hebben we het over
A
hoe dik een lijn is getekend
B
of de lijn recht is of krom of golvend enz.
C
hoeveel lijnen er in een tekening te zien zijn
D
wat het effect is van een lijn
Slide 14 - Quiz
Als we het hebben over 'lijnvoering' dan hebben we het over
A
hoe dik een lijn is getekend
B
of de lijn recht is of krom of golvend enz.
C
hoeveel druk er is gezet met het zetten van de lijn
D
wat het effect is
Slide 15 - Quiz
Hoe noem je de zwarte lijn die om de figuren heen loopt?
A
rooilijn
B
meridiaan
C
invullijn
D
contour
Slide 16 - Quiz
Welk(e) begrip(pen) over het beeldaspect lijn zie je terug in deze afbeelding?
A
zwart en wit & silhouet
B
arceren & dikke en dunne lijnen
C
dikke en dunne lijnen & groot en klein
D
silhouet & dikke en dunne lijnen
Slide 17 - Quiz
Wat kun je door middel van arceren bereiken?
A
licht/donker effect
B
ruimte creëren
C
schaduwen en diepte
D
structuur aanbrengen om een beeld te vullen
Slide 18 - Quiz
Wat is een arcering?
A
Een vlak opgevuld met dicht bij elkaar getekende lijnen
B
Een vlak ingekleurd met een arceer stift.
C
Een zwart ingekleurd vlak
D
Een wit vlak
Slide 19 - Quiz
Welk begrip past bij de afbeelding?
A
Kruis arcering
B
Parallel arcering
C
Patroon
Slide 20 - Quiz
Sleep het juiste begrip met het juiste plaatje
Textuur
Patroon
enkelvoudige arcering
Vrije arcering
Kruisarcering
Slide 21 - Drag question
Hoe arceer je patronen die een suggestie van donker moet weergeven?
A
Wijd uit elkaar
B
Dicht op elkaar
C
Groot tekenen
D
Klein tekenen
Slide 22 - Quiz
De lijnen in deze twee afbeeldingen hebben verschillende functies.
Benoem de functie van de lijn per afbeelding.
1
2
A
Afb. 1. omtreklijn.
Afb. 2. arcering.
B
Afb. 1. stofuitdrukking.
Afb. 2. omtreklijn.
C
Afb. 1. schaduw.
Afb. 2. omtreklijn.
D
Afb. 1. omtreklijn.
Afb. 2. stofuitdrukking.
Slide 23 - Quiz
De lijnen hebben in deze twee afbeeldingen meerdere en verschillende functies.
Benoem er twee bij beide afbeeldingen.
1
2
A
Afb. 1. Omtrek en schaduw en Afb. 2. Omtrek en arcering.
B
Afb. 1. Arcering en stofuitdrukking en Afb. 2. Omtrek en schaduw (plasticiteit).
C
Afb. 1. Omtrek en stofuitdrukking (plasticiteit) en Afb. 2. ook.
Slide 24 - Quiz
Als we het hebben over 'lijnwerking' dan hebben we het over:
A
hoe dik een lijn is getekend
B
of de lijn recht is of krom of golvend enz.
C
hoeveel druk er is gezet met het zetten van de lijn
D
wat het effect is
Slide 25 - Quiz
Bekijk de afbeelding hiernaast. Hoe noemen we de zwarte lijn om de vorm heen?
A
Contourlijn
B
Omtreklijn
C
Sihouet
D
Vormlijn
Slide 26 - Quiz
Welke stelling is waar:
A
Een diagonale lijn is een lijn van boven naar beneden.
B
Een verticale lijn is een lijn van links naar rechts.
C
Een diagonale lijn is een lijn van links naar rechts.
D
Een diagonale lijn is een schuine lijn.
Slide 27 - Quiz
Wat betekent lijnwerking?
A
Hoe een lijn werkt
B
De richting waarin lijnen getekend of geschilderd zijn
C
Het effect dat ontstaat door het gebruik van lijnen
D
De manier waarop een lijn getekend is
Slide 28 - Quiz
Het karakter van de lijn van de rivier is .......... en ..........