d13 voegwoorden

voegwoorden
Zowel in het Nederlands als in het Latijn bestaan er twee soorten voegwoorden:
  1. nevenschikkende voegwoorden: 
deze verbindt twee gelijke woordgroepen, vaak zijn dit twee hoofdzinnen, maar dat kunnen ook twee bijzinnen zijn of twee woorden.
   2. onderschikkende voegwoorden:
deze leidt altijd een bijzin in.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

voegwoorden
Zowel in het Nederlands als in het Latijn bestaan er twee soorten voegwoorden:
  1. nevenschikkende voegwoorden: 
deze verbindt twee gelijke woordgroepen, vaak zijn dit twee hoofdzinnen, maar dat kunnen ook twee bijzinnen zijn of twee woorden.
   2. onderschikkende voegwoorden:
deze leidt altijd een bijzin in.

Slide 1 - Slide

nevenschikkende voegwoorden
Deze verbindt twee gelijke dingen met elkaar. Dit kunnen zijn:
  • twee hoofdzinnen (Jan zit op voetbal en hij houdt van koken)
  • twee bijzinnen (Jan heeft geen tijd omdat hij op voetbal zit en van koken houdt)
  • twee woorden woordgroepen (bijv. twee bijvoeglijk naamwoorden: Jan heeft een jongere en een oudere broer) 

Slide 2 - Slide

onderschikkende voegwoorden
Deze leiden altijd een bijzin in.

Slide 3 - Slide

hoofd- en bijzinnen
In het Latijn staat zowel in de hoofdzin als in de bijzin de pv (meestal) achteraan de zin, het onderwerp staat meestal vooraan. 
In het Nederlands staat in de hoofdzin de pv altijd op de tweede plaats in de zin, in een bijzin staat deze achteraan de zin. 

Slide 4 - Slide

hoofd- en bijzinnen in het NL
1. Jan zit op voetbal en hij houdt van koken.
2. Jan zit op voetbal, maar hij houdt ook van koken.
3. Jan zit op voetbal, hoewel hij ook van koken houdt.
In zin 1 en 2 staan de pv's staat op de tweede plaats, het zijn dus allemaal hoofdzinnen.
In zin 3, staat in het tweede deel houdt op de laatste plaats, 'hoewel hij van ook van koken houdt' is dus een bijzin.

Slide 5 - Slide

hoofd- en bijzinnen in het NL
1. Jan zit op voetbal en hij houdt van koken.
2. Jan zit op voetbal, maar hij houdt ook van koken.
3. Jan zit op voetbal, hoewel hij ook van koken houdt.
En en maar  (zin 1 +2) zijn dus nevenschikkende voegwoorden, omdat ze twee hoofdzinnen samenvoegen.
Hoewel (zin 3) is een onderschikkende voegwoord, omdat het een bijzin inleidt.

Slide 6 - Slide

hoofd- en bijzinnen
In het Latijn staat zowel in de hoofdzin als in de bijzin de pv (meestal) achteraan de zin, het onderwerp staat meestal vooraan. Je kunt dus niet aan de volgorde zien of het hoofd- of bijzin is.
In het Nederlands staat in de hoofdzin de pv altijd op de tweede plaats in de zin, in een bijzin staat deze achteraan de zin. Hier kun je dus wel het onderscheid zien. 

Slide 7 - Slide

Bijwoordelijke bijzinnen
Bij les 11 heb je bijwoordelijke bijzinnen geleerd.
Dat zijn bijzinnen die de functie van een bijwoordelijke bepaling hebben. Deze zinnen beginnen met onderschikkende voegwoorden.

Slide 8 - Slide

hoofd- en bijzinnen Latijn
Omdat je in het Latijn dus niet aan de volgorde kunt zien of het hoofd- of bijzin is, is het goed om het te vertalen naar het Nederlands. Ook is het goed om te weten welke voegwoorden nevenschikkend en welke onderschikkend zijn.

Hiermee ga je in de volgende opdrachten oefenen, eerst in het Nederlands, daarna in het Latijn

Slide 9 - Slide

Jan doet boodschappen, omdat hij van koken houdt.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 10 - Quiz

Jan doet boodschappen, want hij houdt van koken.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 11 - Quiz

Jan doet zijn huiswerk, wanneer hij een proefwerk heeft.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 12 - Quiz

Jan doet zijn boek open, zodra hij de docent ziet.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 13 - Quiz

Jan doet zijn boek open, omdat hij de docent ziet.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 14 - Quiz

Jan doet zijn boek open, want hij ziet de docent.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 15 - Quiz

Jan doet zijn boek open, nadat hij de docent ziet.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 16 - Quiz

voegwoorden t/m disco 13
et = en (ook, zelfs)
sed = maar
enim = want
nam = want
dum = terwijl
cum = wanneer. toen
nec = en niet (ook niet)

ut = zodra
postquam = nadat
quod = omdat
quamquam = hoewel
quia = omdat


Slide 17 - Slide

nevenschikkend
onderschikkend
et 
dum 
postquam 
sed

Slide 18 - Drag question

nevenschikkend
onderschikkend
enim
cum
nec
ut
quod
quia
nam
quamquam

Slide 19 - Drag question