lv & meewerkend voorwerp les 1

Het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les: 
-weet je wat een lijdend voorwerp is
-kun je het lijdend voorwerp in een zin benoemen
- weet je wat het meewerkend voorwerp is 
- kun je het meewerkend voorwerp van de zin benoemen. 

Slide 2 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 3 - Slide

Voorbeeld 

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

De ober brengt een cola.
Vraag: wie of wat brengt de ober?
lijdend voorwerp = ?

Slide 4 - Slide

Voorbeeld 

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

De vader haalt een krant.
Vraag: wie of wat haalt de vader?
lijdend voorwerp = ?

Slide 5 - Slide

Voorbeeld 

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

De familie krijgt een puppie.
Vraag: wie of wat krijgt de familie?
lijdend voorwerp = ?

Slide 6 - Slide


Wij bedenken een oplossing voor het probleem.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
een oplossing
B
Wij bedenken
C
het probleem
D
een oplossing voor het probleem.

Slide 7 - Quiz


Hij heeft een nieuwe tas gekocht.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Hij heeft
B
gekocht
C
tas
D
een nieuwe tas

Slide 8 - Quiz


Gisteren kocht zij een nieuwe zonnebril.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Zij
B
een nieuwe zonnebril
C
Zij kocht
D
zonnebril

Slide 9 - Quiz

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie iets is. 





Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 11 - Slide

Meewerkend voorwerp met 'aan'
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met 'aan' of 'voor', maar dat hoeft niet altijd. 

Als 'aan' of 'voor' niet aan het meewerkend voorwerp voorafgaat, kan het vaak worden toegevoegd.

Slide 12 - Slide

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten
2
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
3
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin 

4
Lijdend voorwerp
Wie + gezegde + onderwerp
5
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 13 - Slide

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen

A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heeft de docent jou een voldoende gegeven?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje.

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 17 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 18 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?

Slide 19 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Ik hang mijn schilderij aan de muur.

Slide 20 - Open question

Zelf aan de slag
Maak van Blok 2 GRAMMATICA opdracht 2.4 en 2.5 


timer
15:00

Slide 21 - Slide