herhalingsles erfelijkheid en evolutie bs 1 t/m 3 mavo 2

Welkom
Telefoon in de telefoontas

Inloggen LessonUp

Pak je ipad / boeken
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
Telefoon in de telefoontas

Inloggen LessonUp

Pak je ipad / boeken

Slide 1 - Slide

Erfelijkheid en evolutie
Herhalingsles  bs 1 t/m 3

Slide 2 - Slide

Erfelijkheid
Erfelijkheid

Slide 3 - Slide

Lesdoelen:
  1. Je kunt het verschil uitleggen in genotype en fenotype
  2. Je  kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken de ze nodig hebben
  3. je kunt omschrijven dat alle cellen dezelfe erfelijke informatie bevatten. 

Slide 4 - Slide

Fenotype en genotype
Fenotype: het uiterlijk van een organisme
  • eenvoudig aan te passen
  • wordt bepaald door invloeden uit de omgeving
  • wordt bepaald door je DNA

Genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
  • niet aan te passen
  • erf je van je ouders
  • aanpassing alleen door mutaties (basisstof 3)

Slide 5 - Slide

genotype= complete informatie voor al de erfelijke eigenschappen

fenotype = zichtbare eigenschappen 
(erfelijke eigenschappen + invloeden uit het milieu)

Slide 6 - Slide

0

Slide 7 - Video

BS 2 chromosomen en genen
Leerdoelen :
Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert
Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Chromosomen en DNA, waar zit dat?
  • Een organisme bestaat uit cellen
  • In die cellen zitten celkernen 
  • Die celkernen bevatten chromosomen
  • De chromosomen bestaan uit DNA (desoxyribonucleïnezuur)

Slide 10 - Slide

Genen 
Een gen bevat een code met informatie voor één erfelijke eigenschap.
Op een chromosoom liggen veel genen (enkelvoud = gen)
Ieder gen heb je twee keer:

*  één liggend op een chromosoom afkomstig van je moeder
*  één liggend op een chromosoom afkomstig van je vader

Je hebt duizenden genen van je ouders meegekregen, dus duizenden erfelijke eigenschappen.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Iedere cel bevat de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme (het genotype).
Deze zin is een antwoord op een vraag uit het huiswerk van basisstof 1. 

Slide 14 - Slide

Nodig voor een antwoord uit het huiswerk van basisstof 1. 

Slide 15 - Slide

Chromosomen
  • Een mens heeft 23 paar chromosomen in iedere celkern van een gewone lichaamscel.
  • De beide chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Ze bevatten ook dezelfde erfelijke eigenschappen. 
  • Alleen kan de ínhoud van de erfelijke eigenschappen verschillen. 




Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

BS 3 variatie in genotypen
Leerdoelen :

Je kunt uitleggen hoe door geslachtelijke voorplanting variatie in genotypen ontstaat
Je kunt omschrijven wat een mutatie is
Je kunt omschrijven wat kanker is

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Wat verandert er wel en wat niet?
A
wel: genotype niet: fenotype
B
wel: fenotype wel: genotype
C
wel: fenotype niet: genotype
D
niet: fenotype niet: genotype

Slide 22 - Quiz

Christopher en Vigo doen beide een uitspraak:

Christopher: 'Chromosomen bevatten veel genen'.

Vigo: 'Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA'.
A
Alleen Christopher heeft gelijk
B
Alleen Vigo heeft gelijk
C
Beide hebben ongelijk
D
Beide hebben gelijk.

Slide 23 - Quiz

Genen
  • Een DNA-verwantschapstest onderzoekt 
    genenparen die ongelijk zijn. De helft van 
    een genenpaar is afkomstig van de moeder, 
    de andere helft van de vader.

  • Als een genenpaar ongelijk is, 
    kan worden uitgezocht welk gen 
    van de vader of moeder komt.

Slide 24 - Slide

Dna verwantschap
  • De helft van de 
    genen van je vader en de 
    andere helft van je 
    moeder.
  • Kijk goed naar de
    Tabel!!




Slide 25 - Slide

Geslachtelijke voortplanting

Slide 26 - Slide

  Geslachtelijke voortplanting
  • Door de mix van genotype van 2 personen komt er iedere keer een nieuwe mix van genotypen.
  • Geen enkel individu (plant, dier of mens) is gelijk aan elkaar

Voordeel:
  • Iedereen heeft andere sterke en zwakke punten. 

Slide 27 - Slide

Alle zaadcellen van de man bevatten dezelfde erfelijke informatie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Dit geldt ook voor:
  1. Planten: Elke soort plant is gevoelig voor een andere plaag. Dus bij een plaag kan je kiezen voor planten die niet gevoelig zijn voor die plaag.
  2. Bacteriën zijn gevoelig voor antibiotica. Wanneer iemand niet de antibiotica kuur afmaakt, blijven de sterke bacteriën over. Als zij delen, verandert het DNA (muteren) zo dat de bacteriën niet meer gevoelig zijn. DIT IS ERG GEVAARLIJK!

Slide 29 - Slide

In welk type cel zijn bij een mutatie de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen
B
Bij een mutatie in geslachtscellen
C
Bij een mutatie in huidcellen

Slide 30 - Quiz

Mutatie: een gen verandert
  • Niet alle mutaties zijn slecht. Mutatie zorgt voor aanpassingen in het lichaam. 
  • Een organisme waarbij een mutatie  zichtbaar is in het fenotype noemen  we een MUTANT
  •  Voorbeeld van mutatie: Albinisme
  • Door mutaties en geslachtelijke voortplanting
      ontstaat variatie in genotypen

Slide 31 - Slide

- Reimer beweert dat radioactieve straling kan
leiden tot beschadiging van het DNA.
- Sannah beweert dat bepaalde chemische stoffen
mutaties in het DNA kunnen veroorzaken.
Wie heeft er gelijk?

A
Geen van beiden
B
Alleen Reimer
C
Alleen Sannah
D
Zowel Reimer als Sannah

Slide 32 - Quiz

Mutagene factoren

Slide 33 - Slide

Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen door mutaties.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz

Kanker
Het ontstaan van
een kwaadaardig 
gezwel (tumor)

Slide 35 - Slide

1 (5). Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 36 - Quiz

2 (5). Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 37 - Quiz

3 (5). Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 38 - Quiz

4 (5). Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 39 - Quiz

5 (5). Heeft een vlieg hetzelfde fenotype als de larve waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 40 - Quiz

Leg het verschil uit tussen genotype en fenotype

Slide 41 - Open question

Een mens heeft .... chromosomenparen.
A
24
B
48
C
46
D
23

Slide 42 - Quiz

Maak de dubbele streng van het DNA molecuul compleet

Slide 43 - Drag question

Genen
  • Basenparen: A-T en C-G
  • Eiwitten: stof die grotendeels kleur, vorm en werking van je lichaam regelt.
  • Gen: informatie voor bouw van eiwitten.
  • Genexpressie: alleen genen actief die nuttig zijn (gen voor spiereiwitten actief in spieren).

Slide 44 - Slide

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Bestaat uit DNA en eiwitten
Is een variant van een gen
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
Allel
DNA
Gen

Slide 45 - Drag question

Gen
mutatie

Slide 46 - Slide

Mutatie in lichaamscel
Mutatie in geslachtscel

Slide 47 - Slide

Mutatie
  • Mutatie zichtbaar in fenotype.
  • Albino: mutant waarbij het lichaam
    geen pigment vormt.

Slide 48 - Slide

Mutagene invloeden

Slide 49 - Slide

Bij een mutatie in welk type cellen zijn de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen.
B
Bij een mutatie in geslachtscellen.
C
Bij een mutatie in huidcellen.

Slide 50 - Quiz

Alle opdrachen van BS 1 t/m 3
moeten afzijn

Nakijken van
de gemaakte 
opdrachten

Test jezelf
Flistkaarten

Slide 51 - Slide