D2BTh6 B1 Je uiterlijk - lln

D2BTh6 B1
Je uiterlijk
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

D2BTh6 B1
Je uiterlijk
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Slide

Leer eerst de lesstof van het boek

Eerst  zie je de oefenvragen

(Als je wilt kun je nog wat extra uitleg 
over de basisstof bekijken )

Slide 2 - Slide


Wat is waar
(info: van nr 2
zijn er 46)
A
1 lichaamscel 2 chromosomen
B
1 chromosomen 2 celkern
C
1 chromosomen 2 lichaamscel
D
1 celkern 2 chromosomen

Slide 3 - Quiz


In elke lichaamscel van je lichaam zit
A
erfelijk materiaal van de vader en de moeder
B
DNA dat uit chromosomen bestaat
C
alleen van 1 van de ouders erfelijk materiaal
D
2 celkernen: 1 van de vader en 1 van de moeder

Slide 4 - Quiz


Wat is NIET waar?
A
Een gen is een stukje DNA dat informatie over 1 eigenschap bevat
B
Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen.
C
In het DNA zit de code waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.
D
DNA is een klein stukje van een gen.

Slide 5 - Quiz


Wat is NIET waar?
A
DNA is te vinden in huidschilfers en haarwortels
B
In het DNA kunnen erfelijke ziekten worden opgespoord of kan ontdekt worden of mensen familie zijn
C
DNA is te vinden in sperma of bloedsporen
D
DNA is alleen bij mensen in de celkern aanwezig

Slide 6 - Quiz


Het Fenotype is
A
het uiterlijk, dat wat je ziet (de waarneembare) eigenschappen van een organisme
B
Alle informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
C
een sproet
D
een piercing

Slide 7 - Quiz


Het Genotype is
A
het uiterlijk, dat wat je ziet (de waarneembare) eigenschappen van een organisme
B
Alle informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
C
een sproet
D
een piercing

Slide 8 - Quiz


Wat is waar?
A
Het genotype = fenotype + invloed uit milieu
B
Het fenotype van een organisme is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme.
C
Het fenotype = genotype + invloed uit milieu
D
De oorzaken van de veranderingen van het genotype noemen we 'invloeden uit het milieu'.

Slide 9 - Quiz

Erfelijkheid,
waar denk jij dan aan?

Slide 10 - Mind map

Wat heeft het uiterlijk
met erfelijkheid te maken?

Slide 11 - Mind map

Leerdoelen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Uiterlijk
Aan allerlei dingen kun je merken dat een kind bij een bepaalde familie hoort.

Je kunt aan het uiterlijk van het kind zien welke eigenschappen het heeft geërfd van de ouders.

                                  Welke bijvoorbeeld? 
Kleur van de ogen, kleur van het haar, vorm van het gezicht .....

Slide 14 - Slide

Van bevruchte eicel tot miljarden cellen
Het menselijk lichaam bestaat uit een groot aantal organen. Deze organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels, die weer bestaan uit miljarden cellen. Die cellen zorgen ervoor dat alles goed werkt.

De eerste cellen in een nog ongeboren kind groeien uit tot 
allerlei verschillende celsoorten. Tijdens deze ontwikkeling 
krijgen de cellen hun specifieke functie. Het worden 
bijvoorbeeld hersencellen, huidcellen of spiercellen.

In iedere celkern zit een kopie van het erfelijkheidsmateriaal van de ouders, 
in de vorm van chromosomen. Chromosomen zijn lange dunne 'draden'.
DNA = desoxyribonucleïnezuur-niet leren!

Slide 15 - Slide


In elke cel van je lichaam zit
A
erfelijk materiaal van de vader en de moeder
B
DNA dat uit chromosomen bestaat
C
alleen van 1 van de ouders erfelijk materiaal
D
2 celkernen: 1 van de vader en 1 van de moeder

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Chromosomen - DNA
Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen. Ze bestaan uit een stof  DNA . 
DNA  bevat de informatie (de code)  van al je erfelijke eigenschappen.

Op een klein stukje van het DNA zit de informatie van 1 eigenschap. 
Zo'n stukje noem je een gen. 
De chromosomen kun je dus opdelen in heel veel kleine stukjes (genen) die samen al onze erfelijke eigenschappen bevatten. 
Opstroom
Eiwitten regelen alles in een cel: 
- Ze bepalen hoe een cel eruit ziet
- Zorgen dat de cel in leven blijft (opname stoffen/celdeling/verbranding) 
- Regelen het uitvoeren van speciale taken (maken hormonen, regelen het onschadelijk maken van ziekteverwekkers, zorgen ervoor dat spieren kunnen samentrekken).
Een klein stukje (gen) kan de info bezitten over de kleur van je ogen of je haar

Slide 18 - Slide

Wat is NIET waar?
A
Een gen is een stukje afgebakend DNA dat informatie over 1 eigenschap bevat
B
Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen.
C
In het DNA zit de code waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.
D
DNA is een klein stukje van een gen.

Slide 19 - Quiz

Genotype
Ieder mens heeft eigenschappen van de ouders geërfd. In elke cel van het lichaam bevat de celkern de informatie van al die erfelijke eigenschappen. 

De informatie in het DNA vormt het genotype.

Het genotype van een organisme is alle informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme. Het bepaalt voor een groot deel de uiterlijke kenmerken van iemand.
zus en broer
Een fotograaf heeft van families portretfoto's vergeleken en gekoppeld. Hier zie je een voorbeeld: broer en zus: veel overeenkomsten in het genotype.
1
Genotype
Voorbeelden van de erfelijke eigenschappen (genotype) die je ziet:
Haar: blond, zonder krullen
Oor  : vast aan het hoofd, geen los oorlelletje
Kin  :  geen kuiltje
Ogen : kleur
2
Cherryinger is de fotograaf
4
Moeder en zoon
3

Slide 20 - Slide

Wat is NIET waar?
A
DNA is te vinden in huidschilfers en haarwortels
B
In het DNA kunnen erfelijke ziekten worden opgespoord of kan ontdekt worden of mensen familie zijn
C
DNA is te vinden in sperma of bloedsporen
D
DNA is alleen bij mensen in de celkern aanwezig, bij andere organismen niet

Slide 21 - Quiz

Fenotype
Dit is het uiterlijk (de waarneembare eigenschappen) van een organisme.

Je uiterlijk wordt niet alleen door het genotype bepaald. Het fenotype speelt ook een grote rol.
Het fenotype kan veranderen zonder dat het genotype verandert.            

De oorzaken van de veranderingen noemen we 'invloeden uit het milieu'.  

Blank persoon: In de winter is de huid vaak blanker dan in de zomer.
Het genotype blijft gelijk maar het fenotype verandert (bruin in de zomer).
1
Met het milieu wordt bedoeld: Je leefomgeving

Slide 22 - Slide

Fenotype
                                                alle info voor de
                                                erfelijke eigenschappen
                                                 van een organisme  




   het uiterlijk, wat je ziet
   de waarneembare  eigenschappen                      
  van een organisme
Blank persoon: In de winter is de huid vaak blanker dan in de zomer.
Het genotype blijft gelijk maar het fenotype verandert (bruin in de zomer).
1
Met het milieu wordt bedoeld: Je leefomgeving
Het fenotype = genotype + invloed uit milieu

Slide 23 - Slide


Wat is waar?
A
Het genotype = fenotype + invloed uit milieu
B
Het fenotype van een organisme is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme.
C
Het fenotype = genotype + invloed uit milieu
D
De oorzaken van de veranderingen van het genotype noemen we 'invloeden uit het milieu'.

Slide 24 - Quiz

                          Genen
Genen zijn opgebouwd uit DNA. 

Genen liggen achter elkaar op de chromosomen. 

Genen bepalen al onze erfelijke eigenschappen.

Chromosomen

Chromosomen bestaan uit lange DNA strengen die in elkaar gedraaid zijn.

Het DNA bevat alle erfelijke eigenschappen.

De code van alle erfelijke eigenschappen zit in het DNA. 


Herhaling

Slide 25 - Slide

Eigenschappen
Welke eigenschappen liggen vast op het DNA? We weten het niet precies. Dat iemand een hekel heeft aan witlof, is dat een erfelijke kwestie? Dat zou goed kunnen. Dat iemand mooi trompet speelt, ligt dan aan zijn DNA? Of ligt het aan het feit dat zijn ouders hem al vroeg op trompetles hebben gedaan? Of is het een beetje van allebei: hebben zijn ouders hem al vroeg op trompetles gedaan omdat ze zelf aanleg hebben voor muziek en er daardoor zelf in geïnteresseerd zijn?
Dat iemand wel aanleg voor voetballen heeft wil nog helemaal niet zeggen dat hij later ook werkelijk een kei van een voetballer zal worden. 

Er zijn voorbeelden van eigenschappen die beslist erfelijk zijn: oogkleur bijvoorbeeld. Ergens op een chromosoom gaat er een stukje over de kleur van de ogen. Een aantal treden van het DNA bepaalt samen hoe die zal zijn. Voor het gemak doen we even alsof dat een stukje van vijf treden is, maar in werkelijkheid zullen er honderden traptreden mee te maken hebben.
Die volgorde bepaalt of iemand bruine ogen zal hebben. Een heleboel van die treden samen, een stukje DNA dus, dat voor één eigenschap staat noemen we een gen. Het meervoud van dit woord is genen. De meeste eigenschappen zijn trouwens zo ingewikkeld dat ze niet op één gen, maar op meerdere genen vastliggen.

Slide 26 - Slide

DNA test
Een DNA-test: DNA wordt in kaart gebracht. Hiervoor worden bijv. haren, bloedsporen, huidschilfers of sperma gebruikt. 
Wordt gebruikt om misdaden op te lossen maar ook om erfelijke ziekten op te sporen. Met een DNA verwantschapstest kan worden onderzocht of mensen familie van elkaar zijn. 

Slide 27 - Slide