Komen en gaan 17/10/23

Fijn dat je er bent!
Goedemorgen!

Fijn dat je er bent. 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Fijn dat je er bent!
Goedemorgen!

Fijn dat je er bent. 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesprogramma vandaag:
1. Terugblik -presentie
2. Boggle > woorden en zinnen maken
3. Werkwoorden komen en gaan
4. Zelfstandig werken Taalcompleet
5. Reflectie
6. Vooruitblik


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen: Na deze les ...
  • ken ik meer Nederlandse woorden
  • weet ik hoe ik de werkwoorden komen en gaan gebruik
  • maak ik hoofdzinnen
  • heb ik gepland wat ik thuis ga doen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2 Boggle:
  1. Maak zoveel mogelijk woorden
  2. Maak de woorden zo lang mogelijk



Maak een zo lang mogelijke zin met 
de gevonden woorden
timer
3:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

3. Werkwoorden komen en gaan
Korte video:

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Video

This item has no instructions

3. Werkwoorden komen en gaan
Hierna:
Meer werkwoorden met komen en gaan >
andere betekenis

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

3. Betekenis:
  1. opkomen
  2. opgaan
  3. aankomen
  4. aangaan

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wanneer ben jij in Nederland ____?
A
aangekomen
B
aankomen
C
aangekomd

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Waar wordt het woord
aankomen
goed geschreven?
A
Ik goed aankomen vanmorgen
B
Ik kom op tijd op school aan
C
Mijn zus is slanker geworden, dus veel aangekomen.
D
Het niet komt erop aan.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

iemand of iets proberen te beschermen
A
opkomen voor
B
opsluiten
C
overwegen
D
overkomen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

De trein komt om 11 uur aan op het station.
Hele werkwoord?
A
omkomen
B
uitkomen
C
aankomen
D
opkomen

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen
Schrijf de zin op 
Vervoeg het werkwoord
timer
6:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen: Na deze les ...
  • ken ik meer Nederlandse woorden
  • weet ik hoe ik de werkwoorden komen en gaan gebruik
  • maak ik hoofdzinnen
  • heb ik gepland wat ik thuis ga doen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

5 Reflectie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Noem 1 nieuw woord óf
Noem 1 ding dat je geleerd hebt vandaag óf
Stel 1 vraag aan de docent

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

6. Sluiting en vooruitblik:
Huiswerk?
Extra uitleg van?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Link

This item has no instructions

Slide 20 - Link

This item has no instructions

Woordle:
Zoek het juiste woord

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Link

This item has no instructions

Beter spellen:
Beantwoord 4 vragen op niveau 1 F

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Een zin bestaat uit woorden.
Wie / wat   =  onderwerp
werkwoord  =  persoonsvorm
lidwoord = de het een
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Wie  /  Wat
Wie is een  mens of dier,  bijvoorbeeld: jij, u, hij, papa, mijn broer....
Wat is een ding, bijvoorbeeld: het huis, een trein ....

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Link

This item has no instructions

 Blauwe woorden
5.2-5.6
Werkblad

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Link

3.13
2. Woordle

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Link

This item has no instructions

2. Woordle
Maak een goede zin met de woorden uit woordle.nl

Slide 31 - Slide

This item has no instructions