Present simple - Stap 1 en stap 2

Habits, routines and facts
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Habits, routines and facts

Slide 1 - Slide

Answer with yes/no

Listen to the questions very carefully!

Slide 2 - Slide

How many times do you work out or do a sport per week?

Slide 3 - Slide

What country do you like the most?

Slide 4 - Slide

Where do you live?

Slide 5 - Slide

What do you do (almost) every morning?

Slide 6 - Slide

What drink do you like best?

Slide 7 - Slide

Photo 1
What does the person:
  • feel
  • smell
  • see
  • think
  • hear
  • taste

Slide 8 - Slide

Photo 2
What does the person:
  • feel
  • smell
  • see
  • think
  • hear
  • taste

Slide 9 - Slide

Photo 3
What do the persons:
  • feel
  • smell
  • see
  • think
  • hear
  • taste

Slide 10 - Slide

Photo 4
What does the person:
  • feel
  • smell
  • see
  • think
  • hear
  • taste

Slide 11 - Slide

Photo 5
What does the person:
  • feel
  • smell
  • see
  • think
  • hear
  • taste

Slide 12 - Slide

Photo 6
What does the person:
  • feel
  • smell
  • see
  • think
  • hear
  • taste

Slide 13 - Slide

Take a good look at these sentences
She doesn't like him.
The food smells delicious.
Does the king wave a lot?
Do your parents work from home?
My jobs don't make enough money.
My cat bites me every day.
Volcanos erupt sometimes.
I never complain about anything.
My shoes don't walk really comfortably.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Gebruik present simple
Wanneer? - Bij routines, regelmaat, gewoontes en feiten.
Hoe? - Bij de onderwerpen he/she/it krijgt het werkwoord een 
            -s achter het werkwoord. Bij alle andere onderwerpen                       gebruik je het hele werkwoord.
Herkennen? - Vaak staan er signaalwoorden in de zin, zoals                       every day, never, always, monthly, sometimes. Je weet                     dan dat je de present simple gebruikt.

Slide 17 - Slide

Bevestigend
  • Je bekijkt wat het werkwoord is.

  •  Je gebruikt het hele werkwoord       bij (een vorm van) I, you (e.v.), we,     you (m.v.) of  they

  • Bij (een vorm van) he, she of it komt    er nog een -s achter

Slide 18 - Slide

De present simple spellen

Slide 19 - Slide

Vragend
  • Zet bij (een vorm van) I, you (e.v.), we, you (m.v.) of they het woord "Do" vooraan in de zin.

  • Zet bij (een vorm van) he, she of it het woord "Does" vooraan in de zin.
  • Let op! Gebruik weer het hele werkwoord, zonder toevoeging.

Slide 20 - Slide

Ontkennend
  • Zet bij (een vorm van) I, you (e.v.), we, you (m.v.) of they het woord "don't" voor het eerste werkwoord.

  • Zet bij (een vorm van) he, she of it het woord "doesn't" voor het eerste werkwoord
  • Let op! Gebruik weer het hele werkwoord, zonder toevoeging.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide