Lesweek 7 les 1

1 / 15
next
Slide 1: Slide
MarktonderzoekMBOStudiejaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze les
  • Weet je wat het verschil is tussen absolute en  relatieve frequenties. 
  • Weet je wat het verschil is tussen cumulatieve absolute en cumulatieve relatieve frequenties. 

Slide 2 - Slide

Frequentie
De frequentie is het aantal keren dat een waarde voorkomt.
Bijvoorbeeld: een lijst met rapportcijfers en daarop komt het cijfer 7 drie keer voor, dan is de frequentie 3 (absolute frequentie)

Slide 3 - Slide

Frequenties
Relatieve frequentie: het aantal waarnemingen, maar dan uitgedrukt in procenten van het totaal.

Stel de klas waarin drie keer een 7 werd gehaald uit 24 leerlingen bestaat. Bereken de relatieve frequentie.

Slide 4 - Slide

Frequenties
Uitwerking:

3 : 24 x 100% = 12,5%

Slide 5 - Slide

Frequenties
Cumulatieve absolute frequentie: dit getal geeft niet alleen het aantal waarnemingen in de betreffende klasse aan, maar ook in de klasse eronder.

Slide 6 - Slide

Frequenties
Bij de cumulatieve absolute frequentie worden dus ook de cijfers onder de zeven meegeteld. Het aantal waarnemingen is dan 3 + 10 + 3 = 16

Slide 7 - Slide

Frequenties
Cumulatieve relatieve frequentie: Ook bij de cumulatieve relatieve frequentie kunnen het aantal waarnemingen weer in procenten worden weergeven. Dan gaat het om de cumulatieve relatieve frequentie.

Bijvoorbeeld: ( 16 : 24 ) x 100% = 66,7 %. Dit betekent dat 66,7% van de waarnemingen betrekking heeft op het cijfer zeven of lager.

Slide 8 - Slide

Onderzoeksschalen
Onderzoeken kunnen verschillende soorten gegevens opleveren. 

Dit kunnen getallen zijn, maar ook andere waarden zoals meningen. 

Slide 9 - Slide

Onderzoeksschalen
Om inzicht te krijgen in de gegevens die onderzoeken opleveren moeten ze wel op een of andere manier inzichtelijk gemaakt worden. 
Je kunt hiervoor schaaltechnieken gebruiken. 

Slide 10 - Slide

Onderzoeksschalen
  • Nominale schaal
  • Ordinale schaal
  • Intervalschaal
  • Ratioschaal

Slide 11 - Slide

Onderzoeksschalen
Nominaal:
Er zijn maar twee mogelijkheden. Je bent iets wel of niet. Je bent jarig of niet. Je hebt een diploma of niet. Je bent zwanger of niet.
Ordinaal:
Als je wilt weten hoe iemand over iets denkt. Je kunt een stelling voorleggen en vragen in hoeverre iemand het er mee eens is.

Slide 12 - Slide

Onderzoeksschalen
Intervalschaal:
De afstand tussen de waarden is gelijk. Bijvoorbeeld het opmeten van de temperatuur. Het verschil tussen 6 – 8 graden is even groot als 10 – 12 graden, namelijk 2 graden.
Ratioschaal:
Er is sprake van een natuurlijk nulpunt. Je kunt zeggen dat 10 kilometer twee keer zover is als 5 kilometer. Het natuurlijk nulpunt is 0 kilometer. Onder de 0 kilometer is er niets. Bij temperaturen is dat niet het geval, je kunt namelijk ook onder het nulpunt temperaturen hebben.

Slide 13 - Slide

Onderzoeksschalen

Slide 14 - Slide

Zelf oefenen
Opdrachten met uitwerkingen op It's learning. 

Slide 15 - Slide