8.1 De industriële revolutie

1 / 23
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je uitleggen:
  • hoe de industriële samenleving ontstond.
  • waardoor de industriële revolutie ontstond.
  • wat veranderde bij de tweede industriële revolutie

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Revoluties
  • Landbouwrevolutie
  • democratische revolutie
  • agrarische revolutie
  • industriële revolutie
  • transport revoltutie 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Textielnijverheid:

Ondernemers halen katoen uit India.

Verbeterde machines uit mijnbouw waardoor weefgetouw en spinnenwielen verbeteren.  Hierdoor wordt er sneller, grootschaliger en goedkoper geproduceerd. 

- Britten gaan massaal over op katoen
- Ondernemers gaan katoen importeren en katoenenstoffen exporteren.

Het gebruik van stoommachines in de textiel-industrie had gevolgen:
  • Het stimuleerde winning van steenkool en productie van ijzer. 
  • De kwaliteit van ijzer en ijzerproducten steeg


Slide 6 - Slide

De industriële revolutie begon in de textiel-nijverheid:
ondernemers importeerden katoen uit India
spinners en wevers op het platteland maak-ten stoffen van ruwe katoen
ondernemers investeerden in nieuwe tech-nieken
aansluiting van weefgetouwen en spinnen-wielen op stoommachines Deze machines kwamen uit de mijnindustrie, een ander deel van de industriesector: deel van de economie dat bestaat uit industrie en mijnbouw.
Met stoommachines werd sneller, groot-schaliger en goedkoper geproduceerd. Ook de kwaliteit van de producten nam toe:
Britten stapten massaal over op katoenen kleding
Britse textielondernemers konden veel ruwe katoen importeren en katoenen stoffen exporteren
Het gebruik van stoommachines in de textiel-industrie had gevolgen: 
het stimuleerde winning van steenkool en productie van ijzer
de kwaliteit van ijzer en ijzerproducten steeg

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

a Geef aan: - wat de industriële revolutie was en
- waar en wanneer deze begon.
b Noem: - twee kenmerken van de industriële samenleving en - drie klassen in deze samenleving

Slide 10 - Open question

a - Het kolonialisme, - ondernemers en - uitvinders leverden een belangrijke bijdrage aan het ontstaan van de industriële revolutie. Licht dat telkens met een voorbeeld toe.
b Leg het belang van de stoomtrein in de industriële revolutie uit.

Slide 11 - Open question

Rond 1800 maakten in Groot-Brittannië hand-werktuigen plaats voor door stoommachines aangedreven machines.
Deze mechanisatie ging samen met schaalvergroting, waardoor industrie ontstond: 
in fabrieken dreef één stoommachine een groot aantal machines aan
met machines werden standaardproducten gemaakt door honderden arbeiders
Deze verandering in productiemethode heet de industriële revolutie. De industrialisatie begon in Groot-Brittannië. 
In de tijd van burgers en stoommachines breidde de industrialisatie uit naar de VS, Europa en Japan. In de 20e eeuw industrialiseerden ook andere delen van de wereld.
Deze periode wordt daarom de moderne tijd genoemd.

Er ontstond een industriële samenleving: 
  • het grootste deel van de bevolking woonde in de stad
  • industrie en diensten waren de belangrijkste middelen van bestaan
  • er ontstonden drie klassen: sociale groepen. Er kwam een middenklasse: de brede sociale groep tussen de klassen van arbeiders en kapitalisten.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

a Noem vier ontwikkelingen na 1890 waardoor de industrialisatie nog omvangrijker werd en licht elk toe met een voorbeeld.
b Beschrijf de plaats van wetenschap in de industrie.

Slide 14 - Open question

Gebruik de tekst 'Ter discussie: vooruitgang?' blz. 98, afb 8.4 en bronnen 1 en 2 blz. 84 wb.
a Leg uit of de opvatting van Ure over de industrialisatie representatief was voor zijn tijd.
b Leg uit of Ure de gegevens van bron 2 als een ondersteuning voor zijn opvatting heeft kunnen zien.
c Ook iemand die de negatieve kanten van de industrialisatie wil benadrukken, kan de gegevens van bron 2 gebruiken. Bedenk een argument voor dit standpunt.

Slide 15 - Open question

Gebruik afb. 8.7 (TB) Leg uit dat de foto past bij het kenmerkend aspect van deze paragraaf.

Slide 16 - Open question

zie vraag 6 blz. 84 wb. Noteer de nummers van de volgende vier feiten in volgorde van vroeger naar later.

Slide 17 - Open question

Gebruik bronnen 5 en 6 (blz. 85 wb)
a In bron 5 wordt de industriële revolutie in historisch perspectief geplaatst. Leg dit uit.
b Leg uit wat de tekenaar van bron 6 duidelijk wilde maken

Slide 18 - Open question

Door de technologische vooruitgang ontstonden nieuwe industrieën met nieuwe producten. Men spreek van een tweede industriële revolutie: fase in het industrialiseringproces waarin staal, chemie en elektrotechniek belangrijk worden (vanaf 1890). Door kunstmest steeg de voedselproductie.
De VS en Duitsland namen de leidende rol van Groot-Brittannië over.
Bedrijven werden steeds groter. 
De industrialisatie bleef aan de gang door:
  • gebruik te maken van de wetenschap
  • goedkoper te werken
  • betere producten te maken
  • om de winst op te voeren en de concurrentie vol te houden.


Slide 19 - Slide

Begrippen uit deze les:
mechanisatie: vervanging van handarbeid door machines
industrie: productie in fabrieken 
industriële revolutie: ingrijpende verandering in productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines 
industrialisatie: uitbreiding van industrie 
tijd van burgers en stoommachines: achtste tijdvak (1800-1900) 
moderne tijd: vijfde periode (1800-heden) 
industriële samenleving: maatschappij waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin industrie en diensten de belangrijkste bestaansmiddelen zijn 

Slide 20 - Slide

Begrippen uit deze les:
industriesector: deel van de economie dat bestaat uit industrie en mijnbouw.
tweede industriële revolutie: fase in het industrialiseringproces waarin staal, chemie en elektrotechniek belangrijk worden (vanaf 1890).  

Slide 21 - Slide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 22 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je deze
les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open question