week 13

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Leren voor je toets
a. Bron D (Ser + Estar) - Kijk naar de extra blad (SER Y ESTAR)
b. Bron E - zinnen vertalen.
c. Bron I (Verleden tijd) - Kijk naar de extra blad (Regelmatige en onregelmatige werkwoorden)
De onregelematige werkwoorden die komen in de toets zijn: IR/SER, ESTAR, TENER, QUERER, HACER.
d. Vraagwoorden: Wie, Wat, Waar, Waarom, Wanneer, Hoe.
e. Vocabulario 2.4 (nederlands - spaans EN spaans-nederlands)





Deciembre 12
1 / 48
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Leren voor je toets
a. Bron D (Ser + Estar) - Kijk naar de extra blad (SER Y ESTAR)
b. Bron E - zinnen vertalen.
c. Bron I (Verleden tijd) - Kijk naar de extra blad (Regelmatige en onregelmatige werkwoorden)
De onregelematige werkwoorden die komen in de toets zijn: IR/SER, ESTAR, TENER, QUERER, HACER.
d. Vraagwoorden: Wie, Wat, Waar, Waarom, Wanneer, Hoe.
e. Vocabulario 2.4 (nederlands - spaans EN spaans-nederlands)





Deciembre 12

Slide 1 - Slide

Pretérito indefinido

Slide 2 - Slide

Pretérito Indefinido

Slide 3 - Slide

Indefinido (gebruik)
  • afgesloten tijdvak
  • in een verhaal staan acties in de indefinido



Indefinido                                         

Slide 4 - Slide

Indefinido

Slide 5 - Slide

INDEFINIDO 
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Ayer yo escribí un e-mail.

Slide 8 - Slide

Ejercicios
Ejercicios  19, 21, 23, 24, 25, 26, 29, 30,31 ,36

Slide 9 - Slide

Las reglas de salón de clases/ Huisregels
  1. Bij binnenkomst spullen op tafel: Boeken, pen en schrift.
  2. Geen mobieltjes in de klas.
  3. Als ik praat, zijn jullie stil.
  4. Steek je hand op als je iets wilt zeggen.
  5. Niet aan elkaar of elkaars spullen zitten.

Slide 10 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy? 
(Wat gaan wij vandaag doen?)
1. 


Slide 11 - Slide

SO! Belangrijke informatie
Capítulo 2
1. BRON D
Werkwoorden SER y ESTAR
Werkwoorden LLEVAR y TENER 
Kleding in het Spaans
Vraagwoorden in het Spaans
2. BRON E
3. Vocabulario 2.4
(GOED LEREN: woordjes die te maken hebben met  uiterlijk en karakter)


SO 

Slide 12 - Slide

Objetivos (Leerdoelen)
Na deze les kan/ken je...
- … iemand beschrijven.
-... de werkwoorden SER en ESTAR vervoegen en gebruiken.
-...een aantal woorden opnoemen om iemands uiterlijk te omschrijven
-...een aantal woorden opnoemen om iemands karakter te omschrijven.


Slide 13 - Slide

Capítulo 2 "Fiesta y amor en Sevilla "

Slide 14 - Slide

Terugblik

Slide 15 - Slide

SER
ESTAR
LLEVAR
TENER

Slide 16 - Slide

SER
Zijn

Slide 17 - Slide

ESTAR
Zijn

Slide 18 - Slide

LLEVAR
Dragen
Bijvoorbeeld:





Yo llevo una camiseta naranja.
llevar
dragen
yo
llevo
tú 
llevas
él
lleva
nosotros
llevamos
vosotros
lleváís

ellos
llevan

Slide 19 - Slide

TENER
Hebben
tener
hebben
yo
tengo
tú 
tienes
él
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis

ellos
tienen
Bijvoorbeeld:





Yo tengo ojos azules.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Vraagwoorden
wie?
¿quién? / ¿quiénes?
wat?
¿qué?
waar?
¿dónde?
waar vandaan?
¿de dónde?
hoe?
¿cómo?
wanneer? 
¿cuándo?
waarom?
¿por qué?

Slide 22 - Slide

Vincent Van Gogh es un pintor

Vraagwoord: ______________?

Slide 23 - Slide

Día de Acciónd de Gracias (Thanksgiving) es el 28 de Noviembre

Vraagwoord: ______________?

Slide 24 - Slide

Emily está en París

Vraagwoord: ______________?

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Sevilla
1. Vamos a leer juntos.

2. Vamos a trabajar:
Ejercicios 1 y 2 del libro de Ejercicios (Werkboek).

Slide 27 - Slide

Por fin... ¡la cita!
Fuente A 
Ejercicio 3 + 4 
Ejercicio 7


PA3 H3 oef 3

Slide 28 - Slide

Ser vs Estar

Slide 29 - Slide

Ser Zijn | Ser de Komen uit
onderwerp
vorm
yo
soy
eres
él, ella, usted
es
nosotros
somos
vosotros
sois
ellos, ellas, ustedes
son

Slide 30 - Slide

Yo soy español.
Él es profesor de español. 

Slide 31 - Slide

Ella es alta. 
Yo soy de Italia.
Yo soy italiano.

Slide 32 - Slide

Hoy es viernes.
Son diez euros

Slide 33 - Slide

La camisa es negra.
Ella es rubia.

Slide 34 - Slide

Estar = zijn (tijdelijk), zich bevinden

Slide 35 - Slide

Yo estoy cansado.
Yo estoy en Japón.

Slide 36 - Slide

¿Dónde estás? 
[Waar ben jij?]
Yo estoy en...
[Ik ben in...]

Slide 37 - Slide

Ser & Estar

Slide 38 - Slide

TT Hoe beschrijf ik het uiterlijk?
3 werkwoorden:
- Ser (zijn)
- Tener (hebben)
- Llevar (dragen)
Deze werkwoorden gebruik je in standaard combinaties. 

Barbie lleva un vestido rosa.
Ken lleva un smoking negro.

Slide 39 - Slide

¿Qué llevas hoy? 
                                                       llevar - dragen/aanhebben (kleding)


yo
llevo
llevas
él/ella
lleva
nosotros
llevamos
vosotros
lleváis
ellos/ ellas
llevan

Slide 40 - Slide

kleding: werkwoord llevar + kledingstuk
ik draag
llevo
jij draagt
llevas
hij/zij draagt
lleva
wij dragen
llevamos
julllie dragen
lleváis
zij dragen
llevan
een t-shirt
una camiseta
een overhemd
una camisa
een broek
unos pantalones
een spijkerbroek
unos vaqueros
een jas
una chaqueta
een jurk
un vestido
een rok
una falda
blanco/a (+s)
negro/a (+s)
gris (+es)
rojo/a (+s)
verde (+s)
azul (+es)
amarillo/a (+s)
lila (+s)
rosa (+s)
naranja (+s)
marrón (+es)

Slide 41 - Slide

Llevar VS Tener
llevar gafas
llevar guantes
llevar sombrero
llevar una camiseta/blusa

tener ojos grandes
 tener la nariz grande/pequeño
tener los ojos verdes/azules/marrones
tener orejas grandes/pequeños
tener la boca grande

tener
hebben
yo
tengo
tú 
tienes
él
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis

ellos
tienen
llevar
dragen
yo
llevo
tú 
llevas
él
lleva
nosotros
llevamos
vosotros
lleváís

ellos
llevan

Slide 42 - Slide

Capítulo 2- Ejercicios 10, 13, 14, 15
Próxima clase:
Quiz (Woordjes 2.4) - Jueves 14 de Noviembre
Hele huiswerk nakijken: 1, 2, 3, 4, 7, 9, 10,13, 14,15
Ahora (NU)

Slide 43 - Slide

La ropa
Escucha y escribe las letras
de la ropa mencionada. 
(1 - 6)
  • ¿Qué te gusta llevar?
  • Me gusta llevar ...
¡Escúchame!

Slide 44 - Slide

aspecto físico:
rubio                     gordo
delgado               alto
bajo                      moreno

carácter:
sincero                tímido
simpático           tranquilo
serio                     alegre
Noteer de woordenlijst in je schrift en vertaal  
SER
Yo soy Rubia

Slide 45 - Slide

Por fin... ¡la cita!
Fuente A 
Ejercicio 3 + 4 
Ejercicio 7


PA3 H3 oef 3

Slide 46 - Slide

Deberes Huiswerk
Ejercicio 9

Slide 47 - Slide

¡Hasta la próxima clase!

Slide 48 - Slide