Lineaire formules 3.1 en 3.2

Wat betekent 3a?
A
3xa
B
3a
C
3+a
D
a3
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat betekent 3a?
A
3xa
B
3a
C
3+a
D
a3

Slide 1 - Quiz

Hoe bereken je 4a voor a=3 ?
A
4+3=7
B
4x4x4=64
C
4x3=12
D
34=81

Slide 2 - Quiz

Hoe bereken je -5a voor a=2 ?
A
5-2=3
B
5x2=10
C
-5+2=-3
D
-5x2=-10

Slide 3 - Quiz

Hoe bereken je 7t - 12 voor t=1 ?
A
7x1-12=5
B
7-12x1=-5
C
7x1-12=-5
D
7+1-12=5

Slide 4 - Quiz

Bereken -3,5k + 10 voor k=5
Typ je berekening en antwoord

Slide 5 - Open question

Dit is een formule:
inkomsten (€) = 5 + 3t
Wat zijn de inkomsten bij t=4 ?
A
€32
B
€17
C
€23
D
€15

Slide 6 - Quiz

Maak in je schrift
Vraag 2 en 3 (blz. 114)
Gebruik rekenmachine, potlood en geodriehoek

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke uitspraak is waar?
A
grafiek 1 stijgt steeds sneller
B
grafiek 2 stijgt steeds sneller
C
grafiek 3 stijgt steeds sneller
D
grafiek 4 daalt steeds sneller

Slide 9 - Quiz

Twee grafieken
Een grafiek is lineair als het een rechte lijn is.
De grafiek van Marjan is dus lineair, maar de grafiek van oppervlakte niet. Die grafiek noemen we een vloeiende kromme.

Slide 10 - Slide

Vloeiende kromme
Lineaire grafiek

Slide 11 - Drag question

Maak in je schrift
Vraag 6 en 7 (blz. 118-119)
Bij één grafiek heb je je geodriehoek nodig

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Maak in je schrift
Vraag 8 (blz. 119)
Wordt de grafiek een rechte lijn?
Of een vloeiende kromme?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

variabelen
geen variabelen
aantal uren
6,50
14 000
 b
inkomsten in euro's
0,75
temperatuur
 8
 i
307
 t

Slide 18 - Drag question

Maak in je schrift
Vraag 12, 13 en 14 (blz. 124)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Begingetal en richtingscoëfficiënt (rc)
A = 0,5 + 2b     begingetal = 0,5      rc = 2
k = 2,50 + 4p     begingetal = 2,50     rc = 4
hoogte = 12000 - 500t     begingetal = 12000     rc = -500
temperatuur = 1,5t - 10     begingetal = -10     rc = 1,5

Slide 22 - Slide

Gegeven is de formule P = 14 -3a
Wat is waar?
A
begingetal = 14 en r.c. = 3
B
begingetal = -3 en r.c. = 14
C
begingetal = 14 en r.c. = -3
D
begingetal = 3 en r.c. = -14

Slide 23 - Quiz

Gegeven is de formule y = -5 + x
Wat is waar?
A
begingetal = -5 en r.c. = 0
B
begingetal = -5 en r.c. = 1
C
begingetal = 1 en r.c. = -5
D
begingetal = 0 en r.c. = -5

Slide 24 - Quiz

Wat betekent de rc?
K = 10 + 0,05t
K zijn de kosten in euro's
t is de tijd in minuten
De rc = 0,05 dit betekent dat er per minuut 0,05 euro bijkomt

Slide 25 - Slide

Deze formule hoort bij de hoogte van een vliegtuig:
H = 12000 -500t
H is de hoogte in meters
t is de tijd in seconden
Welke uitspraak is waar?
A
Per uur stijgt het vliegtuig 12000 meter
B
Per seconde stijgt het vliegtuig 500 meter
C
Per minuut daalt het vliegtuig 12000 meter
D
Per seconde daalt het vliegtuig 500 meter

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Link

Maak in je schrift
Vraag 18 en 19 
(blz. 127-128)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide