koppelteken en weglatingsstreepje

Deze les gaat over een klein liggend streepje - ;
het koppelteken of het weglatingsstreepje.
Voor allebei de tekens gebruik je hetzelfde streepje.


Weglatingsstreepje en koppelteken
Je leert wanneer je het streepje moet gebruiken.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deze les gaat over een klein liggend streepje - ;
het koppelteken of het weglatingsstreepje.
Voor allebei de tekens gebruik je hetzelfde streepje.


Weglatingsstreepje en koppelteken
Je leert wanneer je het streepje moet gebruiken.

Slide 1 - Slide

Koppelteken
Samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
Bijvoorbeeld:
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress =  tentamenstress

Slide 2 - Slide

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.
Bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk 

Slide 3 - Slide

politie + academie
A
politie academie
B
politieacademie
C
politie-academie

Slide 4 - Quiz

studie + avond
A
studie avond
B
studieavond
C
studie-avond

Slide 5 - Quiz

gala + avond
A
gala avond
B
galaavond
C
gala-avond

Slide 6 - Quiz

domino + effect
A
domino effect
B
dominoeffect
C
domino-effect

Slide 7 - Quiz

rij + examen
A
rij examen
B
rijexamen
C
rij-examen

Slide 8 - Quiz

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als er 3 dezelfde medeklinkers naast elkaar staan.
Bijvoorbeeld:
business + strategie = business-strategie

Slide 9 - Slide

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij bijzondere woordcombinaties
Bijvoorbeeld:
doe het zelf + zaak = 
doe-het-zelfzaak
(Je schrijft de samenstelling met deze combinatie dan wel vast aan de combinatie)

Slide 10 - Slide

nek aan nek race
A
nek-aan-nek-race
B
nek-aan-nekrace
C
nek aan nek-race

Slide 11 - Quiz

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St. of Sint
Bijvoorbeeld: 
A4-tje

Slide 12 - Slide

Sint Anthonis
A
Sint-Anthonis
B
Sint Anthonis

Slide 13 - Quiz

16 jarige
A
16 jarige
B
16-jarige

Slide 14 - Quiz

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen
Bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland

Slide 15 - Slide

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
anti-, oer-, on- en pro-  alléén als er een hoofdletter na komt.

Bijvoorbeeld: oer-Hollands 

Slide 16 - Slide

Koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega-, of meester-
Bijvoorbeeld: niet-rookster / oud-burgemeester / ex-vriend

Slide 17 - Slide

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 
- als je het eind van het woord weglaat, komt het streepje bij het eerste woord aan het eind.

Bijvoorbeeld: in- en uitvoer, dag- en nachtdienst

Slide 18 - Slide

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 
- als je het begin van het woord weglaat, komt het streepje aan het begin van het tweede woord.
Bijvoorbeeld: damesjassen en -jurken, tuintafel en -stoelen.


- laat je een heel woord weg, dan gebruik je geen streepje.

Slide 19 - Slide

landbouw en tuinbouw
A
land- en tuinbouw
B
landbouw en tuin-
C
land en tuinbouw

Slide 20 - Quiz

import en export
A
import en -port
B
im- en export
C
import- en export

Slide 21 - Quiz

hoge gebouwen en lage gebouwen
A
hoge gebouwen en lage
B
hoge en lage gebouwen
C
hoge- en lage gebouwen
D
hoge- en lage-

Slide 22 - Quiz

voordelen en nadelen
A
voordelen en na-
B
voor- en nadelen
C
voor en nadelen

Slide 23 - Quiz

Woorden aan elkaar
Als verschillende woorden samen één nieuw begrip zijn, schrijf je het als één woord: aan elkaar dus.
Schrijf je een deel los, dan verandert de betekenis.

Kijk maar naar: grotestadsbewoner of grote stadsbewoner.

Slide 24 - Slide

rode wijn glazen (betekenis: de kleur van de wijnglazen is rood)
A
rode wijnglazen
B
rodewijnglazen
C
rodewijn glazen

Slide 25 - Quiz

lange afstand loper (betekenis: de renner is lang)
A
langeafstandsloper
B
lange afstandsloper
C
langeafstand loper

Slide 26 - Quiz

korte afstand loper (betekenis: er wordt een korte afstand gelopen
A
korteafstandsloper
B
korte afstandsloper
C
korteafstand loper

Slide 27 - Quiz

Koppelteken en weglatingsstreepje
Je kunt nu:
- het koppel- en weglatingsstreepje toepassen

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link