H3 WEEK 3 Chap. 3 Bron G (21/01)

1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Bonjour tout le monde ! 
Start klaar ?

  • Ga rustig op je vaste plek zitten.
  • Doe je jas en oortjes uit.
  • Doe je telefoon in het zakkie en in je tas.
  • Op tafel: laptop, etui, boek en jdw-map
  • Timer af: stoppen met praten & de les begint

timer
3:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Présence (Aanwezigheid)
Tout le monde est présent?
(Is iedereen aanwezig?)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  1. R Ik ken woorden die te maken hebben met een vakantieverblijf.
  2. T1 Ik kan over mijn vakantieverblijf vertellen.
  3. T1 / T2 Ik kan de passé composé (met être en avoir) gebruiken.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Terugblik-opdracht

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Hoe maak ik de stam van een regelmatig werkwoord?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Maak het voltooid deelwoord van de werkwoorden jouer / descendre / remplir

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Elles ont achetées une nouvelle voiture.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Ils sont allés en vacances à Toulouse.
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Zet in de passé composé (être):
Elle (partir) en vacances avec ses amies.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Exercices
Chapitre 3
Bron F 
Ex. 22, 23abcd, 25ac



Slide 13 - Slide

This item has no instructions

ex. 22 / 23
p. 114/115

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Lees de tekst globaal en geef aan wie welke tekst zou lezen.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

a. Lees La tente en carton en kies het woord dat het dat mist.
b. Lees Hôtel de glace en beantwoord de vraag.
d. Lees les taxis volants en beantwoord de vraag in het Nederlands.
c. Lees Le métier le plus cool.
Welke beweringen komen overeen met de tekst?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Lees de zinnen en vertaal de onderstreepte woorden.
Combineer de woorden. Geef in de tabel aan of het een synoniem is (slank / dun) of het tegenovergestelde. (groot / klein)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Vertaal de woorden en vul ze in de kruiswoordpuzzell in.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Les mots de la semaine

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Chaque
Nombreux- se
L’environnement
La petite annonce
Principal
Ressembler (à)
Tous les ans
Le journal
Le métier
Avant
Contre
Le rendez-vous

elke / iedere
veel
het milieu
de advertentie / de oproep
voornaamste / belangrijkste
lijken (op)
ieder jaar
de krant / (het journaal)
het beroep
vroeger / voor
tegen
de afspraak

week 2

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  1. R Ik ken woorden die te maken hebben met een vakantieverblijf.
  2. T1 Ik kan over mijn vakantieverblijf vertellen.
  3. T1 / T2 Ik kan de passé composé (met être en avoir) gebruiken.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Les mots de la semaine

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

en face de
à côté de
trop
la chambre
le lit
la vue
le petit déjeuner
le déjeuner
le diner
mauvais / bon
propre - sale
tegenover
naast
te, teveel
de (slaap)kamer
het bed
het uitzicht
het ontbijt
de lunch
het avondeten
slecht / lekker
schoon - vies
week 3

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

p. 118
Phrases clés G

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

il y a ...
Er is / er zijn

Il y a une piscine.

Il y a des palmiers.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Oefen in 2-tallen
de phrases clés.
Draai de rollen om als je klaar bent.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Welke zin hoor je?
Je docent leest een zin voor en jij kiest de letter van de zin die je hoort.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Welke zin hoor je?
A
Pas mal, il y a une piscine.
B
en face, il y a une patinoire.
C
Mon lit n'est pas confortable.
D
Mon lit est confortable.

Slide 28 - Quiz

Mon lit n'est pas confortable.
Welke zin hoor je?
A
Pas mal, il y a une piscine.
B
en face, il y a une patinoire.
C
Mon lit n'est pas confortable.
D
Mon lit est confortable.

Slide 29 - Quiz

Pas mal, il y a une piscine.
Welke zin hoor je?
A
Pas mal, il y a une piscine.
B
En face, il y a une patinoire.
C
Mon lit n'est pas confortable.
D
Mon lit est trop confortable.

Slide 30 - Quiz

Mon lit est trop confortable.
Welke zin hoor je?
A
Pas mal, il y a une piscine.
B
Le petit déjeuner est bon.
C
Le déjeuner est très bon.
D
Mon lit est trop confortable.

Slide 31 - Quiz

Le petit déjeuner est bon.
Welke zin hoor je?
A
Par contre, le lit est trop petit.
B
Le petit déjeuner est bon.
C
Le déjeuner est très bon.
D
La chambre est petite.

Slide 32 - Quiz

La chambre est trop petite.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen

  1. T2 Ik kan specifieke informatie vinden / begrijpen in een (luister)tekst.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Nabespreking

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Begrippen uit deze les

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Begrippen uit deze les

Slide 39 - Slide

This item has no instructions


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 40 - Open question

This item has no instructions


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 41 - Open question

This item has no instructions