Medicatie

Medicatie

1 / 29
next
Slide 1: Slide
Persoonlijke zorgMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Medicatie

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

MEDIROL
Hoe werkt medirol

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Wie heeft de bevoegdheid om medicatie uit te schrijven?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De verzorgende
D
De apotheek

Slide 7 - Quiz

Bevoegd en bekwaam
diploma dus bevoegd
geen diploma ,wel bekwaam

Slide 8 - Slide

Wie moet alert zijn op signalen van problemen met medicatie?
A
De arts
B
De verzorgende
C
De helpende
D
Alle zorgverleners

Slide 9 - Quiz

Wie is verantwoordelijk voor het leveren van medicatie?
A
Alle zorgverleners
B
Familie
C
De apotheek
D
De arts

Slide 10 - Quiz

Wie mag wijzigingen in baxterzakjes uitvoeren?
A
De familie
B
De apotheek
C
De verzorgende
D
De klant zelf

Slide 11 - Quiz

Welke zorgverlener mag medicatie stoppen
A
De klant zelf
B
De familie
C
De verpleegkundige
D
De arts

Slide 12 - Quiz

Als een zorgvrager geestelijk en lichamelijk afhankelijk is van een medicijn dan is er sprake van...
A
complicatie
B
interactie
C
gewenning
D
verslaving

Slide 13 - Quiz

Wie levert een actuele medicatie toedieningslijst
A
De arts
B
De apotheek
C
De verpleegkundige
D
De helpende

Slide 14 - Quiz

Wie geeft aanwijzingen over het bewaren van medicatie
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De apotheek
D
Mag je zelf bepalen

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je het als twee medicijnen elkaar beïnvloeden?
A
complicatie
B
interactie
C
allergie
D
capsule

Slide 16 - Quiz

Medicatie dat op de huid wordt aangebracht, zoals zalf, noemen we..
A
transdermaal
B
sublinguaal
C
dermaal of cutaan
D
oraal of per os

Slide 17 - Quiz

Wie evalueert de werking van de medicatie met de klant
A
De apotheek
B
De arts
C
De verpleegkundige
D
De helpende

Slide 18 - Quiz

Medicatieveiligheid

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Welke medicijnen het meest door ouderen worden geslikt
  • Antitrombotica 54%
  • Bètablokkers 46%
  • Cholesterolverlagers 44%
  • Maagzuurremmers 42%
  • ACE-remmers 29%
  • NSAID’s 27% 
  • Corticosteroïden 21% 
  • Laxantia 20%
Hypnotica en sedativa 20%
Orale bloedglucoseverlagende middelen 

Slide 21 - Slide

Stappenplan medicatie toedienen
  1. Het juiste medicijn
  2. De juiste cliënt
  3. Het juiste tijdstip
  4. De juiste manier van toediening
  5. De juiste dosis

Slide 22 - Slide

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 23 - Slide

Bewaren van medicatie
Houdbaarheidseisen (gekoeld, droog)
Houdbaarheidsdatum
Beheer (medicijnkast)
Ongebruikte medicatie

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

medicatievormen
tablet /dragee          creme/zalf
pleister                       
drankje                          
spuit                           
inhalator                        

Slide 26 - Slide

Mik Melding

Slide 27 - Slide

Opdracht 
  1. Beschrijf de volgende termen
  2. Indicatie
  3. Contra-indicatie
  4. Algemene of plaatselijke werking
  5. Doel van medicatie: Curatief, symptoombestrijding, substitutie, preventie, het stellen van een diagnose
  6. Dosering

Slide 28 - Slide

Taken verpleegkundige
1. afspraken maken met de cliënt over welke ondersteuning
2. uitzetten medicijnen
3. aanreiken en/of toedienen van de medicijnen
4. registreren en aftekenen van de medicijnen
7. signaleren van knelpunten
8. evaluatie van de behandeling samen met de arts en cliënt

Slide 29 - Slide