Woordenschat examenklas 6V

Periode 3/ Laatste periode Nederlands 6 vwo 
1. DT examenwoorden & ww-spelling (30 minuten, par. 14 examenbundel, weging 2)
2. Mondeling literatuur over 12 boeken (10-15 min, weging 6). Einde week> inplannen
3. SE3 leesvaardigheid oud-examen (120 min, weging 7, herkansbaar) 
Examentraining
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Periode 3/ Laatste periode Nederlands 6 vwo 
1. DT examenwoorden & ww-spelling (30 minuten, par. 14 examenbundel, weging 2)
2. Mondeling literatuur over 12 boeken (10-15 min, weging 6). Einde week> inplannen
3. SE3 leesvaardigheid oud-examen (120 min, weging 7, herkansbaar) 
Examentraining

Slide 1 - Slide

Elke les heb je vanaf nu bij je
1.  Leesboek (we gaan veel lezen tussendoor)
2. Examenbundel Nederlands 

Twee keer vergeten= les inhalen 

Slide 2 - Slide

Bespreken SE2 samenvatting
1. Je krijgt in een groep van vier het beoordelingsmodel
2. Je bekijkt gezamenlijk de punten
3. Twijfel je over een punt? Bespreek eerst uitgebreid samen het antwoord
4. Alleen als je er echt NIET uit komt, schrijf je deze apart op en beargumenteer je volgens de groep waarom deze wel goed zou zijn. 

Slide 3 - Slide

Toets Examenwoorden (en ww-spelling)  
DT examenwoorden en ww-spelling 
 (in de les) weging: 3
niet-herkansbaar.  
20 woorden, 8 vragen ww-spelling
Leerstof: par. 14 examenbundel vwo


Slide 4 - Slide

Hoe goed is jouw huidige woordenschat? 
Korte quiz 

Slide 5 - Slide

Aanbeveling
A
Goede raad of advies
B
Suggestie
C
Een goede daad

Slide 6 - Quiz


A

Slide 7 - Quiz

Wat is een synoniem voor het woord ambitieus
A
onopzettelijk
B
goed begrijpen
C
verstandig
D
ijverig

Slide 8 - Quiz

paal en perk stellen
A
alles rechtzetten
B
grenzen stellen
C
huis bouwen
D
iemand overtuigen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'muggenziften'?
A
een groot probleem hebben
B
op jacht gaan
C
zaniken
D
muggen en vliegen meppen

Slide 10 - Quiz

RECHTVAARDIGEN
A
verdedigen
B
aanvallen
C
goedpraten
D
goed praten

Slide 11 - Quiz

ZONDEBOK
A
iemand die zielig is
B
de aanstichter
C
de pestkop
D
iemand die de schuld krijgt

Slide 12 - Quiz

SUGGEREREN
A
fouten maken
B
beweren
C
voorstellen
D
adviseren

Slide 13 - Quiz

RELATIVEREN
A
iets oplossen
B
meer details toevoegen
C
iets afzwakken/betrekkelijk maken
D
iets van meerdere kanten laten zien

Slide 14 - Quiz

NUANCERING
A
De voornaamste kenmerken van een verschijnsel
B
Iets vertellen wat nog bewezen moet worden
C
Een bezwaar om een andere kant te laten zienh
D
Een standpunt iets afzwakken, door te laten zien dat er ook andere kanten zijn

Slide 15 - Quiz

Delegeren
A
Concluderen /besluiten
B
overdragen van taken, bevoegdheden...
C
betogen

Slide 16 - Quiz

Woordenschatcompetitie: voorkennis 
1. Ik noem een woord uit de examenbundel
2. Je schrijft de betekenis van het woord op. 
3. Als je de betekenis denkt te weten, steek je vervolgens je vinger op. 
Betekenis goed? Jullie hebben een punt gewonnen. 
4. Schrijf de juiste betekenis erachter. 
Het gaat om 10 woorden. 

Slide 17 - Slide

Opdracht 
woordenboekspel in teams van vier.

Slide 18 - Slide

Woordenschatspel 2 
  1. Vorm een duo
  2. Kies vijf woorden uit de begrippenlijst
  3. Leg deze uit door deze in een zin te gebruiken en (als dat lukt) een synoniem voor te gebruiken 

Je krijgt hier 15 minuten de tijd voor. 
timer
1:00

Slide 19 - Slide

Woordenschatspel 2 
Je vormt een drietal
Persoon A. vraagt naar een woordbetekenis
Persoon B. geeft antwoord 
Persoon C. geeft aan of het correct is. Als je denkt dat niet goed is, geef je een aanvulling of het correcte antwoord.
Persoon A.  bepaalt wie de meeste woorden goed heeft.

Slide 20 - Slide