Geef van elke bewering aan of die juist of onjuist is volgens alinea 2.
1 De jongen was gewend om tractor te rijden. onjuist
2 Tijdens zijn tocht is de jongen gewond geraakt. onjuist
3 De jongen werd pas na een dag opgemerkt door de politie. juist
4 De jongen heeft ’s nachts doorgereden. juist