Antwoorden formuleren

Antwoorden formuleren
Tips
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Antwoorden formuleren
Tips

Slide 1 - Slide

Algemene tips
-Werk netjes: schrijf op je mooist met een regelmatig, consequent en vooral goed leesbaar handschrift. Als de docent twijfelt over wat er precies staat, moet het antwoord fout gerekend worden. Geef in de kantlijn duidelijk het nummer van de vraag aan en sla na elk antwoord een regel over. Haal fouten door met een enkele lijn (gebruik je geo-driehoek of een liniaal) en niet door flink te krassen.

-Schrijf altijd met een pen en neem een reservepen mee. Gebruik NOOIT een potlood of correctievloeistof (dan wordt je examen ongeldig verklaard)

Slide 2 - Slide

Blijf bij de tekst
-Blijf in de antwoorden die je geeft op de vragen zo dicht mogelijk bij de formuleringen die in de tekst worden gebruikt. Als je formuleringen teveel omzet in zelfgekozen woorden, loop je het risico dat je met die woorden te veel afwijkt van de betekenisnuances in de tekst. Ook als er gevraagd wordt antwoord te geven in je eigen woorden, moet je zo dicht mogelijk bij de tekstbewoordingen blijven. Als je een paar woorden verandert of de zinsvolgorde verandert, telt een antwoord als ‘in eigen woorden’. Ga niet in helemaal in je eigen woorden herformuleren om te laten zien hoeveel moeilijke woorden je kent. Daar gaat het niet om in de antwoorden en je loopt het risico om de nuances in je antwoorden dan precies te missen. 

Slide 3 - Slide

Blijf bij de tekst
-Baseer je antwoorden op wat er in de tekst gezegd wordt. Lees goed wat er staat. Bedenk wat er met die woorden inhoudelijk gezegd en bedoeld wordt, maar verzin er niets zelf bij. Het leggen van verbanden tussen woorden, woordgroepen, zinnen en alinea’s KAN in de tekst gedaan worden met signaalwoorden en -zinnen en functiewoorden en – zinnen, maar dat HOEFT NIET. Soms zijn de verbanden dus ‘IMPLICIET’ en moet je dus wél zelf bedenken hoe de woorden/woordgroepen/zinnen/alinea’s samenhangen. Soms kun je er zelf signaalwoorden/-zinnen en/of de functiewoorden/-zinnen tussen denken. 

Slide 4 - Slide

Woordkeuze
-Gebruik in je antwoorden ook geen zelfgekozen woorden waarvan je de betekenis niet goed of niet goed genoeg weet. Zoek zo nodig woorden op in je woordenboek. Probeer ook niet onnodig formeel of ‘deftig’ in je in je antwoorden te formuleren (daar worden je antwoorden inhoudelijk vaak minder precies van); blijf dicht bij de gekozen bewoordingen in de tekst zelf.

-Gebruik geen woorden waarvan je niet zeker weet hoe je ze spelt. Zoek zo nodig ook de spelling op in je woordenboek. Elke spelfout telt opnieuw mee, ook als je bijv. tien keer hetzelfde woord fout spelt. 

Slide 5 - Slide

Lengte antwoorden
-Geef voor de zekerheid altijd antwoord in hele zinnen (ook al wordt dat niet aangegeven bij de vraag). Zo formuleer je automatisch zorgvuldiger en vollediger in je antwoord. Soms kun je daarvoor de vraag herhalen in je antwoord, soms hoeft dat niet.
-Voor antwoorden die in zogenoemde ‘telegramstijl’ worden geformuleerd krijg je geen punten als er gevraagd wordt om antwoord te geven in hele zinnen (ook al is je antwoord inhoudelijk juist). Met ‘telegramstijl’ worden onvolledige zinnen bedoeld waarin bijvoorbeeld het onderwerp of de persoonsvorm ontbreken.
-Begin elk antwoord met een hoofdletter en sluit elk antwoord af met een punt. Dit wordt vaak vergeten. 

Slide 6 - Slide

Spelling
-Begin elk antwoord met een hoofdletter en sluit elk antwoord af met een punt. Dit wordt vaak vergeten. 
-Lees je antwoorden nog eens goed door en controleer of de zinnen goed lopen en je geen fouten hebt gemaakt in de spelling en/of formulering

Slide 7 - Slide

Citeren
-Wordt er gevraagd om een zin te citeren dan doe je dat als volgt: citeer de eerste twee woorden van de zin, zet dan drie puntjes neer en sluit af met de laatste twee worden van de zin. Zet het geheel tussen aanhalingstekens, ten teken dat het om een citaat gaat. Noteer er de regelnummers tussen haakjes achter. Bijv:

‘Eerste twee … laatste woorden.’ (r. 12-13) 

Slide 8 - Slide

Citeren
-Moet je een deel van een zin citeren, citeer dan NOOIT de hele zin, maar schrijf alleen het goede deel van de betreffende zin volledig over, weer tussen aanhalingstekens en met de regelnummers erachter tussen haakjes. Als er gevraagd wordt om een woordgroep te citeren, doe je dit op dezelfde manier.

-Moet je woorden citeren uit de tekst die een bepaald begrip aanduiden, dan moet je meerdere woorden citeren die op verschillende plekken in de tekst staan, dus NIET een groep van woorden die bij elkaar staat. 

Slide 9 - Slide

Citeren
-Moet je een citaat citeren uit de tekst, dan wordt er bedoeld dat je iets uit de tekst moet citeren dat in die tekst zelf ook als citaat is opgenomen. Je noteert dan alleen dat citaat. Dat staat schuingedrukt of tussen aanhalingstekens in de tekst aangegeven.

-Moet je antwoord geven in je eigen woorden, blijf dan zo dicht mogelijk bij de bewoordingen in de tekst. Zodra je een woord of woordvolgorde van een zin uit de tekst verandert, telt het als ‘in eigen woorden’. 

Slide 10 - Slide

Citeren
-Als er niet bij de vraag aangegeven wordt of je moet citeren of antwoord moet geven in je eigen woorden, geef dan voor de zekerheid antwoord in je eigen woorden. Blijf ook dan wel weer zo dicht mogelijk bij de bewoordingen in de tekst. 

Slide 11 - Slide

Hoeveelheid woorden
-Moet je antwoord geven in een maximaal aantal woorden, overschrijd dat aantal woorden dan niet, want het antwoord mag door de docent maar nagekeken worden tot het maximale aantal woorden.

-Bij een vraag met een maximaal aantal woorden, kun je gerust óók de vraag herhalen in je antwoord (om antwoord te kunnen geven in een hele zin), want het aantal woorden gaat dan pas tellen NA de woorden die de vraag herhalen. 

Slide 12 - Slide

Hoeveelheid aspecten
-Moet je bij een vraag twee aspecten vergelijken of de verschillen benoemen, noem en bespreek dan beide aspecten EXPLICIET in je antwoord. Eén aspect toelichten en er dan van uitgaan dat het verschil met het andere aspect zo wel duidelijk is, maakt je antwoord nul of maar een deel van de punten waard. 

Slide 13 - Slide

Hoeveelheid aspecten
-Moet je antwoord bestaan uit een aantal elementen (bijv.: ‘geef vier voorbeelden’), of een vergelijking tussen twee elementen, controleer dan of je het gevraagde aantal ook echt in je antwoord verwerkt hebt (‘De ene schrijver vindt dat …’. Noteer dan ook: maar de andere schrijver vindt dat … ‘) Bij te weinig elementen in je antwoord krijg je geen of minder punten voor je antwoord.

-Geef ook niet meer elementen dan er gevraagd worden. Als er vier gevraagd worden maar je noemt er meer, worden alleen de eerste vier elementen van je antwoord beoordeeld. 

Slide 14 - Slide