Formatieve toets Duitsland en Koude Oorlog

Historisch Overzicht 
vanaf 1900


Quiz
(Begrippen, personen, kaarten, jaartallen)
1 / 43
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 3-6

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 52 min

Items in this lesson

Historisch Overzicht 
vanaf 1900


Quiz
(Begrippen, personen, kaarten, jaartallen)

Slide 1 - Slide

Welk woord wordt bedoeld?
trots op je eigen land – vlag – volkslied

Slide 2 - Open question

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 3 - Quiz

Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 4 - Quiz

Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk

Slide 5 - Quiz

Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO

Slide 6 - Quiz

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.

Slide 7 - Quiz

Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.

Slide 8 - Quiz

Een loopgravenoorlog kan nooit een tweefrontenoorlog zijn:
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.

Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
het nationalisme
B
het modern imperialisme
C
de bondgenootschappen
D
het militarisme

Slide 10 - Quiz

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 11 - Quiz

Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 12 - Quiz

We laten de Koude Oorlog beginnen na:
A
de nederlaag van Duitsland (mei 1945)
B
de dood van Roosevelt (april 1945)
C
de nederlaag van Japan (augustus 1945)
D
het aftreden van Churchill (augustus 1945)

Slide 13 - Quiz

Wat is de Marshallhulp?
A
Hulp aan arme kinderen in Afrika
B
Hulp van de VS aan Europa na de 2 e wereldoorlog.
C
Hulp voor militairen
D
Hulp voor de SU tijdens de Koude Oorlog.

Slide 14 - Quiz

Welk begrip wordt hier bedoeld?

Haat tegen Joden.
A
zionisme
B
antisemitisme
C
Joodse diaspora
D
nationalisme

Slide 15 - Quiz

De aanleiding van de Tweede Wereldoorlog in Europa was de:
A
Anschluss
B
bezetting Sudetenland
C
aanval op Tsjechië
D
aanval op Polen

Slide 16 - Quiz

De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945

Slide 17 - Quiz

Met de inval in welk land begon de tweede wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland

Slide 18 - Quiz

De Tweede Wereldoorlog eindigde in Nederland op:
A
10 mei 1944
B
10 mei 1945
C
5 mei 1945
D
4 mei 1945

Slide 19 - Quiz

Welke uitspraak over de Cubacrisis is juist?
De Cubacrisis is
A
de aanleiding voor de communistische revolutie op Cuba.
B
de oorzaak van het invoeren van hervormingen in communistisch Cuba.
C
de reden voor militaire steun van de Verenigde Staten aan Cuba.
D
het gevolg van het plaatsen van raketinstallaties op Cuba.

Slide 20 - Quiz

Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939

Slide 21 - Quiz

Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie

Slide 22 - Quiz

Welke gebeurtenissen versnelden de invoering van het algemeen kiesrecht in verschillende Europese landen?
A
de crisis in de jaren dertig en de Eerste Wereldoorlog
B
de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie
C
de Russische Revolutie en de Tweede Wereldoorlog
D
de Tweede Wereldoorlog en de crisis in de jaren dertig

Slide 23 - Quiz

Wie was in Rusland de leider van de communisten tijdens de Russische Revolutie?
A
Chroesjtsjov
B
Gorbatsjov
C
Lenin
D
Stalin

Slide 24 - Quiz


A
Deze persoon heet Churchill en hoort bij Groot-Brittannië
B
Deze persoon heet Churchill en hoort bij de Verenigde Staten
C
Deze persoon heet Roosevelt en hoort bij de Verenigde Staten
D
Deze persoon heet Roosevelt en hoort bij de Verenigde Staten

Slide 25 - Quiz

In 1924 overleed Lenin. Het lichaam van Lenin is na zijn dood niet begraven. Er is toen namelijk besloten om zijn lichaam te bewaren en tentoon te stellen.

Geef een politieke reden voor dat besluit.

Slide 26 - Open question

De val van de Berlijnse Muur was in
A
1987
B
1988
C
1989
D
1990

Slide 27 - Quiz

Welke gebeurtenis wordt meestal gezien als het einde van de Koude Oorlog?
A
De val van de Berlijnse Muur (november 1989)
B
De eenwording van Duitsland (oktober 1990)
C
Het einde van de Sovjet-Unie (december 1991)
D
De aanval op de Verenigde Staten (september 2001)

Slide 28 - Quiz


Naar aanleiding van welke gebeurtenis werd het Warschaupact in 1955 opgericht?
A
de aanleg van het IJzeren Gordijn dwars door Europa
B
de bouw van een muur tussen Oost- en West-Berlijn
C
de stichting van de DDR door de communisten
D
de toetreding van de BRD tot de NAVO

Slide 29 - Quiz

Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?
Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.

Slide 30 - Quiz

Welke staten zijn na het einde van de Koude Oorlog uiteengevallen?
A
de Sovjet-Unie en Duitsland
B
Joegoslavië en de Sovjet-Unie
C
Frankrijk en Hongarije
D
Hongarije en Italië

Slide 31 - Quiz

Na de Koude Oorlog was voor de Verenigde Staten het communisme niet meer de grootste vijand.

Wat was volgens de Verenigde Staten de 'nieuwe vijand'?
A
het kapitalisme
B
het liberalisme
C
het socialisme
D
het terrorisme

Slide 32 - Quiz

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, dachten veel mensen dat het een 'frisse, vrolijke oorlog' zou worden.

➤Geef een duidelijke reden waarom veel mensen na korte tijd van mening veranderd waren

Slide 33 - Open question


➤Het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde in de Tweede Wereldoorlog , heette de ...

Slide 34 - Open question


➤Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?

Slide 35 - Open question

Hoe heet het plan in 1924 om Duitsland economisch te helpen?

Slide 36 - Open question


Waarom noemen we het moment in 1943 het ''keerpunt van de Tweede wereldoorlog''?
Wat gebeurde er toen?




Slide 37 - Open question

Hoe liep de Schoolstrijd af? Welk begrip past daarbij?

Slide 38 - Open question

Noem een klassiek grondrecht

Slide 39 - Open question

Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?

Slide 40 - Open question

Leg uit dat doel en gevolg van de Hongaarse Opstand en Praagse Lente praktisch gelijk waren?

Slide 41 - Open question

Wat is de kern van het kapitalisme?

Slide 42 - Open question

Wat is het verschil tussen Hitler en Mussolini als je één woord mag gebruiken?

Slide 43 - Open question