3 havo - Bron H & grammaire

Prenez vos livres
Prenez vos ordinateurs

1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Prenez vos livres
Prenez vos ordinateurs

Slide 1 - Slide

Bonjour et bienvenue chers élèves! :)

Slide 2 - Slide

Comment s'étaient les vacances?
110

Slide 3 - Poll

Le planning
  1. Les devoirs

  2. Réviser grammaire  H (werkwoorden op re) et passé composé
  3. La prononciation (si on a le temps...)

Slide 4 - Slide

Les devoirs
Exercice 29, 30abc et 31

Slide 5 - Slide

Sleep de juiste vertalingen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
on
tu
je
wij
men/we
ik
jullie/u
jij
hij/zij

Slide 6 - Drag question

Werkwoorden/verbes -er

Slide 7 - Slide

Werkwoorden op -er

Slide 8 - Mind map

Hoe maak je de stam van een werkwoord op -er?

Slide 9 - Open question

Werkwoorden op -er
Uitgang er
WW op er
Je
e
parle
Tu
es
parles
Il/Elle/On
e
parle
Nous
ons
parlons
Vous
ez
parlez
Ils/Elles
ent
parlent

Slide 10 - Slide

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles

Slide 11 - Drag question

Werkwoorden/verbes -re

Slide 12 - Slide

Werkwoorden op -re

Slide 13 - Mind map

Hoe maak je de stam van een werkwoord op -re?

Slide 14 - Open question

Werkwoorden op -re 
Uitgang re
WW op re
Je
s
vends
Tu
s
vends
Il/Elle/On
-
vend
Nous
ons
vendons
Vous
ez
vendez
Ils/Elles
ent
vendent

Slide 15 - Slide

Werkwoorden op -re. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vends
vendez
vendons
vendent
vend
vends

Slide 16 - Drag question

Exercice 29cd
Ex. 29c:
on vend, il entend, je perds, vous répondez, nous rendons
Ex. 29d:
1. tu réponds          2. j'attends
3. nous entendons
4. les gens perdent (les gens = meervoud = ils)
5. le personnel rend (le personnel = le = il)

Slide 17 - Slide

Comment s'est passé exercice 29cd?
110

Slide 18 - Poll

Sleep de juiste vertalingen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
on
tu
je
wij
men/we
ik
jullie/u
jij
hij/zij

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

Wat is de passé composé?

Slide 21 - Mind map

Hoe maak je de passé composé met werkwoorden op -er

Slide 22 - Open question

Passé composé met werkwoorden op -er

Stap 1:
Voeg het hulpwerkwoord toe: avoir of être
Stap 2:
Haal -er van het werkwoord af
Stap 3:
Voeg aan het werkwoord toe

Slide 23 - Slide

Wat is de juiste vorm van de passé composé?
Jij hebt gepraat (parler)
A
Tu parle
B
Tu as parlés
C
Tu as parlé

Slide 24 - Quiz

Maak zelf de passé composé met een willekeurig Frans werkwoord op -er. Gebruik de nous-vorm.

Slide 25 - Open question

Hoe maak je de passé composé met werkwoorden op -re

Slide 26 - Open question

Passé composé met werkwoorden op -re

Stap 1:
Voeg het hulpwerkwoord toe: avoir of être
Stap 2:
Haal -re van het werkwoord af
Stap 3:
Voeg -u aan het werkwoord toe

Slide 27 - Slide

Wat is de juiste vorm van de passé composé?
Jij hebt verkocht (vendre)
A
Tu vends
B
Tu as vendus
C
Tu as vendu

Slide 28 - Quiz

Maak zelf de passé composé met een willekeurig Frans werkwoord op -re. Gebruik de vous-vorm.

Slide 29 - Open question

Hulpwerkwoord avoir betekent...
A
Hebben
B
Zijn

Slide 30 - Quiz

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Avoir (hebben)
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 31 - Drag question

Avoir = hebben
Hebben
Avoir
ik heb
j'ai
jij hebt
tu as
hij / zij / men heeft
il / elle / on a
wij hebben
nous avons
u heeft / jullie hebben
vous avez
zij hebben
ils / elles ont

Slide 32 - Slide

Hulpwerkwoord être betekent...
A
Hebben
B
Zijn

Slide 33 - Quiz

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 34 - Drag question

ÊTRE = ZIJN
ZIJN
ÊTRE
ik ben
je suis
jij bent
tu es
hij / zij / men is
il / elle / on est
wij zijn
nous sommes
jullie zijn / u bent
vous êtes
zij zijn
ils / elles sont

Slide 35 - Slide

Exercice 30
Ex. 30b: 1: re 2: re 3: er 4: er 5: re 6: er
Ex. 30c:
1. mon ami (= il) n'a pas répondu
2. j'ai attendu
3. il a perdu 
4. tu as entendu 
5. mes parents (= ils) ont vendu

Slide 36 - Slide

Exercice 30
Ex. 30e:
1. je cherche mon ami 
2. j'ai attendu une heure
3. il travaille dans un restaurant 
4. j'ai cherché dans le restaurant
5. oh, j'entends quelque chose. C'est mon ami!

Slide 37 - Slide

Comment s'est passé exercice 30?
110

Slide 38 - Poll

Exercice 31
phrases (zinnen) au présent et au passé composé

Slide 39 - Open question

Qu'est-ce que tu as appris ce cours?
Wat heb je deze les geleerd?

Slide 40 - Open question

Qu'est-ce que tu penses de ce cours?
Wat vind je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Slide 42 - Link

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide