Week 16/21: Questions

• Engels
• MBO
• Studiejaar 2

Today

1. Grammar Questions

2. Questions game

3. (home)work: 9.1 ex 3 + gram 34

Questions

Vragen

Hoe stel je een vraag?

In het Engels maak je deze soms hetzelfde als in het Nederlands:

• Zij heeft je gebeld. > Heeft zij je gebeld?
  
• She has called you. > Has she called you?
  

Maar soms ook anders:

• Ze verkopen snacks. > Verkopen ze snacks?
  
• They sell snacks. > Do they sell snacks?
  

Zoals in het Nederlands

- als een zin twee of meer werkwoorden heeft 

- of maar één werkwoord dat een vorm van to be (am, are is, was, were) is.

Je zet het eerste (hulp)werkwoord voor het onderwerp. 

Vergeet het vraagteken niet!

Is this explanation clear?

Niet zoals in het Nederlands

Het hulpwerkwoord do, does (tegenwoordige tijd) of did (verleden tijd) voor het onderwerp zetten.

• he/she/it of woorden die hiernaar verwijzen, zoals namen van personen: does of did

      - He plays football. > Does he play football?

• overig: do of did
  

      - They played a match. > Did they play a match?

Met vraagwoorden

Vraagwoorden: who, what, where, when, why, how, which.

Het vraagwoord staat altijd aan het begin van de vraag:

• Zij heeft je gebeld. > Wie heeft je gebeld?
  
• She has called you. > Who has called you?
  
• Het begint om twee uur. > Wanneer begint het?
  
• It starts at two o’clock. > When does it start?
  

Maak een vraag van: I should take better care next time.

Maak een vraag van: That sounded really awkward.

Maak een vraag van: Greg and I were looking for tools.

Maak een vraag van: Hoodies are not allowed in this building

Rest of the lesson:

1. Questions game

2. (home)work: 

Nu Engels 9.1 ex 3 + gram 34