2223 5H econ periode 2

week 44 les 1
huiswerk voor deze les:
meenemen lesbrief Verdienen en Uitgeven
les:
uitleg 4.1 hoogconjunctuur en laagconjunctuur
leerdoel
je kan de feitelijke groei van het BBP (conjunctuur) vergelijken met structurele groei
je kan kenmerken beschrijven van hoogconjunctuur en laagconjunctuur

1 / 46
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 46 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

week 44 les 1
huiswerk voor deze les:
meenemen lesbrief Verdienen en Uitgeven
les:
uitleg 4.1 hoogconjunctuur en laagconjunctuur
leerdoel
je kan de feitelijke groei van het BBP (conjunctuur) vergelijken met structurele groei
je kan kenmerken beschrijven van hoogconjunctuur en laagconjunctuur

Slide 1 - Slide

nu maken opdracht 4.1 (blz. 39)

Slide 2 - Slide

Economie met "twee kanten"
‘De bestedingen vormen de vraagkant ofwel de conjuncturele kant van de economie. De productiecapaciteit is onderdeel van de aanbodkant of structurele kant van de economie.
bestedingen = effectieve vraag = C + I + O + E - M
productiecapaciteit wordt bepaald door kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren KANO

Slide 3 - Slide


                 Hoogconjunctuur
  
      Hoogconjunctuur





                                                             Laagconjunctuur
                                                                                = gemiddeld

Slide 4 - Slide

hoogconjunctuur
laagconjunctuur
hoge economische groei
lage economische groei
ruime arbeidsmarkt
krappe arbeidsmarkt
stijging inflatie
daling inflatie of deflatie
overheidstekort
overheidsoverschot
laag consumenten en producentenvertrouwen
hoog consumenten en producentenvertrouwen
veel kredietverlening
weinig kredietverlening

Slide 5 - Drag question

kenmerken hoogconjunctuur

Slide 6 - Slide

kenmerken laagconjunctuur

Slide 7 - Slide

Gevolgen laagconjunctuur: werkloosheid
vul de juiste woorden in:

In een laagconjunctuur is er weinig vraag naar goederen, dus ............................................................, met als gevolg weinig ............................................................ en dus hoge

............................................


 

Slide 8 - Slide

Gevolgen laagconjunctuur: werkloosheid

In een laagconjunctuur is er weinig vraag naar goederen, dus weinig productie, met als gevolg weinig werkgelegenheid en dus hoge werkloosheid.


 

Slide 9 - Slide

Overheidsfinanciën in laagconjunctuur
vul de juiste woorden in:

De overheidsfinanciën verslechteren in een laagconjunctuur. De inkomsten dalen vanwege de daling van de ................................................................................  doordat BBP daalt.

De uitgaven stijgen vanwege de stijging van de ........................................ en .............................................., omdat het inkomen daalt en het aantal werklozen stijgt.

Slide 10 - Slide

Overheidsfinanciën in laagconjunctuur

De overheidsfinanciën verslechteren in een laagconjunctuur. De inkomsten dalen vanwege de daling van de belastinginkomsten doordat BBP daalt.

De uitgaven stijgen vanwege de stijging van de uitkeringen en subsidies, omdat het inkomen daalt en het aantal werklozen stijgt.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

nu maken opdracht 4.2 en 4.3
Leg uit....
oorzaak-gevolg verbanden...

Begin je antwoord bij de oorzaak, eindig bij het gevolg.
Maak je tussenstappen niet te groot.

Slide 13 - Slide

week 44 les 2
huiswerk voor deze les:
meenemen lesbrief Verdienen en Uitgeven
les:
Bespreken SE periode 1
uitleg 4.3 begrotingsbeleid
leerdoel
je kan uitleggen op welke wijze de overheid begrotingsbeleid kan uitvoeren

Slide 14 - Slide

EV
Waarom zou de overheid invloed willen uitoefenen op de             conjunctuurbeweging?
bijv. inflatie beteugelen
bijv.
werkloosheid bestrijden
koopkracht stijging

Slide 15 - Slide

EV
hoe kan de overheid invloed uitoefenen op de conjunctuur?

Slide 16 - Slide

EV
hoe kan de overheid invloed uitoefenen op de EV?
EV = C + I + O + E - M

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

nu maken 4.11 en 4.12

Slide 19 - Slide

week 45 les 1
huiswerk voor deze les:
taak week 44 is af
les:
uitleg 4.3 automatische stabilisatoren en 4.4 monetair beleid
leerdoel
je kan voorbeelden geven van automatische stabilisatoren en uitleggen hoe deze van invloed zijn op de conjunctuur schommelingen
je kan uitleggen hoe en waarom de centrale bank het rentebeleid voert om de inflatie te beïnvloeden

Slide 20 - Slide

we kijken naar de conjunctuurbeweging van 2 landen:
Land A
heeft een degressief belastingsysteem en geen inkomensafhankelijke uitkeringen

Land B 
heeft een progressief belastingsysteem en inkomensafhankelijke uitkeringen

Slide 21 - Slide

Welke conjunctuurbeweging hoort bij A en welke bij B?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

nu maken 4.13, 4.14, 4.15
timer
10:00

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

4.4 Monetair beleid Centrale Bank
vul de vragen op het invulstencil in aan de hand van de video


Slide 26 - Slide

maak hoofdstuk 4 af
Let op! Volgende les werken we uit de lesbrief Europa!!!

Slide 27 - Slide

week 45 les 2
huiswerk voor deze les:
Meenemen lesbrief Europa, lezen 1.1 en 1.2
les:
uitleg 1.1 en 1.2 internationale handel
leerdoel
je kan de oorzaken van internationale handel noemen
je kan de relatie tussen internationale arbeidsverdeling en internationale handel uitleggen

Slide 28 - Slide

bekijk de video "Nederland handelsland"
 en geef antwoord op de volgende vragen:
  • Welke factoren maken NL een belangrijke  speler op de wereldmarkt?
  • Noem drie voorbeelden van producten die NL importeert
  • Hoeveel procent van het BBP wordt verdiend met export?
  • Hoeveel procent van de Nederlandse uitvoer is in NL geproduceerd?
  • Noem drie voorbeelden van producten die NL zelf produceert voor de export
  • Wat zijn de belangrijkste handelspartners van NL? Binnen de EU? Buiten de EU? 
  • Wat is wederuitvoer?
  • Noem een voorbeeld van een product dat op grote schaal door Nederland wordt geëxporteerd via wederuitvoer

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Waarom internationale handel?
Internationale arbeidsverdeling:
Landen leggen zich toe op de producten waar zij goed in zijn, hierdoor meer wereldwijde productie en door handel meer keuze aan goedkopere / kwalitatief hoogwaardigere producten.

Factoren van invloed op deze keuze:
aanwezigheid grondstoffen, klimaat, ligging, natuurlijke omstandigheden, loonkosten per product, ...

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

nu maken 1.7 t/m 1.11
(eerst even lezen "loonkosten per product", vanaf blz. 5)

Slide 33 - Slide

week 46 les 1 
huiswerk voor deze les:
taak week 45 is af
Meenemen lesbrief Europa, lezen 1.3
les:
uitleg 1.3 internationale concurrentiepositie, nadruk op wisselkoers
maken 1.13, 1.14 en 1.15
leerdoel
je kan uitleggen hoe de wisselkoers de internationale concurrentiepositie beïnvloed
Je kan berekeningen maken met de wisselkoers


Slide 34 - Slide

De ICP
De internationale concurrentiepositie (ICP) geeft aan in hoeverre goederen en diensten geproduceerd in een land op de wereldmarkt kunnen concurreren met goederen en diensten uit andere landen.

De ICP kan veranderen door:
- inflatie (bijvoorbeeld door stijging loonkosten per product, zie vorige paragraaf)
- innovatie (vooral van invloed op kwaliteit van producten)
- wisselkoers (de waarde van een munt, uitgedrukt in een andere munt)

Deze les gaat in op de wisselkoers



Slide 35 - Slide

Wat bepaalt de wisselkoers van de euro?

De wisselkoers is de ‘prijs’ van een valuta.

De ‘prijs’ (koers) wordt, net als bij een ‘gewoon’ product bepaald door ....................... en .......................... .

Slide 36 - Slide

Wat bepaalt de wisselkoers van de euro?

De wisselkoers is de ‘prijs’ van een valuta.

De ‘prijs’ (koers) wordt, net als bij een ‘gewoon’ product bepaald door vraag en aanbod.

Slide 37 - Slide

Voorbeeld
De pond/euro koers is de wisselkoers van het pond ten opzichte van de euro: £ 1 = € 1,40. Dit wil zeggen 1 pond ‘kost’ 1,40 euro.
Als even later de koers van het pond verandert, bijvoorbeeld £ 1 = € 1,50, dan is het pond dus ...................... geworden. Het pond is dus ................... waard geworden. Dit noemen we ...................................................... .

Slide 38 - Slide

Voorbeeld
De pond/euro koers is de wisselkoers van het pond ten opzichte van de euro: £ 1 = € 1,40. Dit wil zeggen 1 pond ‘kost’ 1,40 euro.
Als even later de koers van het pond verandert, bijvoorbeeld £ 1 = € 1,50, dan is het pond dus ‘duurder’ geworden. Het pond is dus meer waard geworden. Dit noemen we appreciatie.

Slide 39 - Slide

Het enige verschil met een ‘gewoon’ product is dat de vraag naar de ene munt altijd samengaat met aanbod van een andere munt.


Als je bijvoorbeeld euro’s omwisselt voor ponden, ben je ............................ van euro’s en .............................. van ponden.

Slide 40 - Slide

Het enige verschil met een ‘gewoon’ product is dat de vraag naar de ene munt altijd samengaat met aanbod van een andere munt.


Als je bijvoorbeeld euro’s omwisselt voor ponden, ben je aanbieder van euro’s en vrager van ponden.

Slide 41 - Slide

Voorbeeld

Als pond meer waard wordt in euro’s, wordt euro minder waard in ponden.

£ 1 = € 1,40     € 1 = £ ......
£ 1 = € 1,50     € 1 = £ ......

1 euro ‘kost’ minder, dus de euro daalt in waarde. Dit noemen we een ............................................ .

Slide 42 - Slide

Voorbeeld

Als pond meer waard wordt in euro’s, wordt euro minder waard in ponden.

£ 1 = € 1,40     € 1 = £ 0,71
£ 1 = € 1,50     € 1 = £ 0,67

1 euro ‘kost’ minder, dus de euro daalt in waarde. Dit noemen we een depreciatie.

Slide 43 - Slide

Het evenwicht

Daar waar vraag = aanbod

(van één munt) is er sprake

van een evenwichtsprijs.

Net als bij een ‘gewoon’

product zal de evenwichtskoers

(-prijs) pas veranderen als de

vraag- of aanbodlijn verandert.

Slide 44 - Slide

nu maken 1.13, 1.14, 1.15

Slide 45 - Slide

week 47 les 1
huiswerk voor deze les:
taak week 46 is af
maken 1.13, 1.14 en 1.15
les:
uitleg 1.5 de betalingsbalans
maken 1.19, 1.20
leerdoel
je kan internationale transacties op een betalingsbalans registreren
je kan het saldo van de lopende rekening van een betalingsbalans berekenen en interpreteren

Slide 46 - Slide