B. Chosis les mots corrects
1. Je n'ai pas envie de
souligner tous ces mots. C'est trop de travail.
Ik heb geen zin om alle woorden te onderstrepen. Dat is veels te veel werk.
2. Il faut bien réfléchir avant de choisir une réponse.
Men moet goed nadenken voordat je een antwoord geeft.
3. Mon frère a eu 8 sur 20 ; il doit mieux étudier.
Mijn broer had een 4 : hij moet beter leren.
4. Quand on n'a pas de bonnes notes on peut redoubler.
Als je geen goede cijfers hebt kun je blijven zitten.
5. Tu va être puni si tu manque la classe.
Je gaat zitten blijven als je spijbelt.