What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Konjunktionen und Adverbien
Wilkommen im Deutschunterricht
1 / 46
next
Slide 1:
Slide
Duits
Voortgezet speciaal onderwijs
This lesson contains
46 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wilkommen im Deutschunterricht
Slide 1 - Slide
Was machen wir heute?
--> stukje grammatica = uitleggen en oefenen
--> zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Konjuktionen (voegwoorden) .....
Verbinden zinsdelen, zinnen en woorden met elkaar.
Onderschikkend = hoofdzin + bijzin
Nevenschikkend = hoofdzijn + hoofdzin
Slide 3 - Slide
Adverbien (bijwoorden) sind....
woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of (soms) een zelfstandig naamwoord nader bepalen.
-> geven meer informatie
Slide 4 - Slide
wanneer
wann --> als het om tijd gaat
wenn --> als het om een voorwaarde gaat
Slide 5 - Slide
Niemand weiß, __________ die Coronakrise vorbei ist.
A
wenn
B
wann
Slide 6 - Quiz
_________ es morgen nicht regnet, gehe ich zu Fuß.
A
Wenn
B
Wann
Slide 7 - Quiz
_________ ich 18 bin, werde ich mit meinem Vater ein Glas Wein trinken.
A
Wenn
B
Wann
Slide 8 - Quiz
__________ ist die US-Präsidentenwahl?
A
Wann
B
Wenn
Slide 9 - Quiz
Toen
als --> op een specifiek moment
damals --> in de betekenis van "vroeger"
Slide 10 - Slide
___________ ich 16 wurde, war Trump noch Präsident.
A
Als
B
Damals
Slide 11 - Quiz
________ gab es noch kein Handy oder Internet.
A
Als
B
Damals
Slide 12 - Quiz
Ich bin geboren, ___________ meine Mutter 32 Jahre alt war.
A
als
B
damals
Slide 13 - Quiz
Of
oder --> een keuze uit twee of meer alternatieven.
ob --> geen keuze uit twee of meer alternatieven
entweder ... oder --> het een of het ander
Slide 14 - Slide
Weißt du, _________ wir morgen ein Fahrradtour machen werden?
A
oder
B
ob
C
entweder ... oder
Slide 15 - Quiz
Möchtest du ________
A
Käse oder Wurst
B
entweder Wurst oder Käse
C
Käse ob Wurst
Slide 16 - Quiz
anders
anders --> op een andere manier
sonst --> in andere gevallen
Slide 17 - Slide
Ihr musst für die Prüfung lernen, _______ bekommt ihr eine schlechte Note.
A
anders
B
sonst
Slide 18 - Quiz
Es funktioniert nicht, vielleicht solltest du etwas ________ probieren.
A
anders
B
sonst
Slide 19 - Quiz
omdat, want
omdat = weil (onderschikkend)
want = denn (nevenschikkend)
Slide 20 - Slide
Ich bleibe zu Hause, _____ ich bin krank.
A
weil
B
denn
Slide 21 - Quiz
Ich bleibe zu Hause, ______ ich krank bin.
A
weil
B
denn
Slide 22 - Quiz
Ich habe wirklich Hunger, _________ ich heute morgen nichts gegessen habe.
A
weil
B
denn
Slide 23 - Quiz
terwijl, tijdens = während (+ 2e)
Während
der Pause essen wir Brot.
Der Lehrer unterrichtet,
während
seiner Frau kocht.
Slide 24 - Slide
hierheen, daarheen
her = hierheen --> bij een beweging naar de spreker toe
hin = daarheen --> bij een beweging van de spreker af
--> wordt vaak gekoppeld met een werkwoord of met aus, ein, auf, über, unter
Slide 25 - Slide
_________ gehst du?
A
Wohin
B
Woher
Slide 26 - Quiz
Die Kinder sind ________.
A
hinausgegangen
B
herausgegangen.
Slide 27 - Quiz
Komm mal ______, Liebling!
A
her
B
hin
Slide 28 - Quiz
dat
das = het --> als lidwoord (onzijdig)
das = dat --> als betrekkelijk voornaamwoord; het slaat terug op een onzijdig zelfstandig naamwoord.
dass = dat --> voegwoord (slaat niet terug op een zelfstandig naamwoord)
Slide 29 - Slide
Das Fenster, ______ kaputt war ist gestern repariert worden.
A
das (lidwoord)
B
das (betrekkelijk voornaamwoord)
C
dass
Slide 30 - Quiz
_________ Haus ist sehr schön.
A
Das (lidwoord)
B
Das (betrekkelijk voornaamwoord)
C
Dass
Slide 31 - Quiz
Ich weiß, ______ du das Fester reparieren kannst.
A
das (lidwoord)
B
das (betrekkelijk voornaamwoord)
C
dass
Slide 32 - Quiz
maar
maar
aber --> bij een
sondern --> bij een tegenstellig na een ontkenning
nur --> in de betekenis van 'slechts'
niet alleen ... maar ook
nicht nut ... sondern auch --> bij een toevoeging
Slide 33 - Slide
Die Aufgabe kostet dir _________ 10 Minuten.
A
aber
B
sondern
C
nur
Slide 34 - Quiz
Er hat die Prüfung nicht geschafft, _______ er wird die Prüfung in der Zukunft sicher bestehen.
A
aber
B
sondern
C
nur
Slide 35 - Quiz
Welcher Satz ist richtig?
A
Er fährt nach Deutschland, aber auch nach Spanien.
B
Er fährt nach Deutschland, sondern auch nach Spanien.
C
Er fährt nicht nur nach Deutschland sondern auch nach Spanien.
Slide 36 - Quiz
Er ist nicht dumm _______ schlau.
A
aber
B
sondern
C
nur
Slide 37 - Quiz
dan
dann --> daarna, dan, in dat geval (voorwaarde, volgorde verwijzing naar tijd, kan beklemtoond worden)
denn --> dan toch (altijd zonder klemtoon)
Slide 38 - Slide
Erst waschen und ______ ins Bett.
A
dann
B
denn
Slide 39 - Quiz
Und _____ hast du gesagt. "Ich mache das"
A
dann
B
denn
Slide 40 - Quiz
Hattest du _______ soviel Geld
A
dann
B
denn
Slide 41 - Quiz
helemaal
gar / überhaupt --> in combinatie met een ontkennend woord.
ganz --> in andere gevallen.
Slide 42 - Slide
Mein Bruder hat das _________ nicht gemacht.
A
ganz
B
überhaupt
C
gar
Slide 43 - Quiz
Das Auto war _______ teuer
A
ganz
B
überhaupt
C
gar
Slide 44 - Quiz
noch ... noch
weder ... noch
Mein Bruder hat weder den Tisch gedeckt noch gestaubsaugt.
Slide 45 - Slide
Hausaufgaben
1. In de methode online
- 46, 47 + 48 (Kapitel 3)
2. Bijvoeglijke naamwoorden
→ Maak de oefening bijvoeglijke naamwoorden 2.0, deze vindt je onder bronnen, periode 2
3. Leesvaardigheid 3.0
→ Maak de opdrachten bij de teksten, deze vindt je onder bronnen, periode 2
4. Wortschatz
→ Maak de opdracht Wortschatz 2.0, deze vindt je onder bronnen, periode 2
Slide 46 - Slide
More lessons like this
Anne Frank, das Hinterhaus
September 2022
- Lesson with
13 slides
by
Anne Frank House
History
Secondary Education
Primary Education
Age 11-13
Anne Frank House
12 februari: Kapitel 3: Aufgabe Lektion 4 voegwoorden
February 2024
- Lesson with
50 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
Konjunktionen und Adverbien klas 5
June 2023
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4,5
Konjunktionen und Adverbien klas 5
April 2023
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4,5
V4 10.03.2022
March 2022
- Lesson with
48 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Konjunktionen und Adverbien klas 5
May 2022
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4,5
V5 18.03.2022 Schreiben
September 2024
- Lesson with
30 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
Adverbien und Konjunktionen
March 2024
- Lesson with
21 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 3-5