Spaans L04-di

Lección 4
Fecha: 02/02/2021
Clase de español (MBO XL)
Profesora: Nastasia Rusu
Email: nf.rusu@alfa-college.nl 
(beschikbaar di, wo, do)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
spaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lección 4
Fecha: 02/02/2021
Clase de español (MBO XL)
Profesora: Nastasia Rusu
Email: nf.rusu@alfa-college.nl 
(beschikbaar di, wo, do)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

El programa
  • La semana pasada
  • Hoy
    - los verbos regulares -ar 
    - estar 
  • Los deberes


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

El objetivo
Aan het einde van deze les...

... ken je alle Spaanse lidwoorden.
... kun je regelmatige werkwoorden op -ar vervoegen.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

La semana pasada
  • Los artículos 

  • El sustantivo

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Los artículos

Slide 6 - Mind map

Vragen stellen over lidwoorden:
- Welke lidwoorden hebben we gezien?
- Waartussen maken we onderscheid?/ Hoe kun je ze verdelen?

El sustantivo

Slide 7 - Mind map

Wat zijn de hoofdregels mbt zelfstandige nw? (-o/-a)
Sing/plu
mas/fem

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

El sustantivo













Verdiepend lidwoorden + zelfstandig nw.: p. 84 + 85 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Diferencia
Verschil tussen el en él:
- El = lidwoord             
Ejemplo: El libro
- Él = persoonlijk vnw. (mannelijk, 3e persoon enkelvoud)
Ejemplo: Él habla español

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Ejercicio
Hoe vind je het onderwerp in deze zinnen?
1. El señor está muy bien.
2. Mario es estudiante.
3. Mario y yo somos amigos.
4. María y tú sois inteligentes.
5. Juan y Pedro son amigos.
6. María y Julia son amigas.
7. Los amigos hablan con el profesor.
8. La señora trabaja tres días. 

Slide 12 - Slide

Zullen steeds meer invulopdrachten gaan doen. Hoe kun je het onderwerp vinden?
Ejercicio
Vervang het onderwerp (vetgedrukt) door een persoonlijk voornaamwoord:
1. El señor está muy bien.    --> Él 
2. Mario es estudiante.         
3. Mario y yo somos amigos.   --> Nosotros
4. María y tú sois inteligentes.  --> Vosotros
5. Juan y Pedro son amigos.   --> Ellos
6. María y Julia son amigas.
7. Los amigos hablan con el profesor.
8. La profesora trabaja tres días. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

¿Preguntas?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

HOY

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden = verbos
Regelmatig = regular
Onregelmatig = irregular

verbos regulares
verbos irregulares
presente de indicativo (tegenwoordige tijd)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Verbos regulares -ar
  • Regelmatige werkwoorden op -ar (opSTAP p. 24 trabajar + estudiar)
  • De stam krijg je door min -ar te doen. Trabajar  --> Trabaj = stam
  • De werkwoorden vervoeg je door :
    stam + -o                  --> Trabaj + o = Trabajo
                     -as
                     -a
                     -amos
                     -áis
                     -an

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

accent vosotros vorm! 
Oefenen ww. -ar
  • Ga naar: https://www.esfacil.eu/nl/werkwoorden/oefenen/complete-tijden.html
  • Laat op 'alle categorieën' staan. Typ iedere keer het werkwoord in.


1. bailar (dansen)
2. caminar (wandelen)
3. comprar (kopen)
4. escuchar (luisteren)
5. estudiar (studeren)
6. pagar (betalen)
7. viajar (reizen)
8. reservar (reserveren)
9.  tomar (nemen/pakken)
10. cantar (zingen)
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Hablar voordoen
Trabajar samendoen
Rest zelf doen

Verbo irregular (onregelmatig!): estar

Slide 20 - Slide

Let op uitgeschreven accenten
Mv vormen komen bijna overeen met regelmatige vervoegingen

Estar ook gebruikt als 'zijn' (meer zich bevinden, het is tijdelijk, over hoe je je voelt). 
Ser > letterlijk zijn (ik ben een vrouw, ik ben een docent)
Diferencia
Verschil tussen esta en está
- Esta = dit/deze 
Ejemplo: Esta mesa (deze tafel). Esta es la amiga de Carlos. 
- Está = 3e persoon enkelvoud van ‘estar’.
Ejemplo: Juan está bien. ¿Cómo está usted?

Esta/este zijn aanwijzende voornaamwoorden (p. 25 opSTAP Spaans)  

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Los deberes
  • Werk het huiswerk van de vorige weken bij (indien nodig). 
  • Mail de opdracht van vorige week met zelfstandige naamwoorden naar mij als je dit nog niet gedaan hebt. 
  • Bestudeer H2 nog een keer goed. Maak de opdrachten 2, 5 en 6 -->
    https://portal.coutinho.nl/spaansopstap/studiemateriaal/hoofdstukken/2-mucho-gusto/oefenen.html

Slide 22 - Slide

Laten zien waar je het HW vindt! (scherm delen)