1Th haben sein controle

Deutsch
Deutsch
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deutsch
Deutsch

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Grammatik
Die Personalpronomen (de persoonlijke voornaamwoorden) und die Verben haben (hebben) und sein (zijn).   




Extra Erklärung Verben haben und sein
De werkwoorden haben (hebben) en sein (zijn), zijn onregelmatige werkwoorden. Deze moet je dus uit je hoofd leren, er is namelijk geen standaard regel!

Slide 8 - Slide

Grammatik
Verben im Präsens (de tegenwoordige tijd) konjugieren. 



(fe)eesttenten
Een handig ezelsbruggetje om de uitgangen van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd (das Präsens) te onthouden is feesttenten!

Beispiel:

machen (zwak standaard ww.)            
                            (fe)
Ich            mache
du             machst
er/sie/es   macht
wir            machen
ihr             macht
sie/Sie      machen         
                             ___
                             feesttenten

Leer dus de volgorde ich - du - er/sie/es - wir - ihr - sie/Sie uit je hoofd! Als je dan het ezelsbruggetje feesttenten toepast, dan kan je alle zwakke regelmatige werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd!

Slide 9 - Slide

1. Is zij - _______ Julia?

Slide 10 - Open question

2. zijn jullie - Wie alt _______?

Slide 11 - Open question

3. hij is - _______ Benjamin.

Slide 12 - Open question

4. ik ben - _______ 13 Jahre alt.

Slide 13 - Open question

5. wij zijn - _______ in Österreich geboren.

Slide 14 - Open question

6. ik heb - _______ eine Schwester.

Slide 15 - Open question

7. wij hebben - _______ auch noch einen Bruder.

Slide 16 - Open question

8. jullie hebben - _______ nette Eltern.

Slide 17 - Open question

9. hebben zij - Für uns _______ immer viel Zeit.

Slide 18 - Open question

10. hij heeft - _______ blondes Haar.

Slide 19 - Open question

11. lieben - Er _______ Pferde.

Slide 20 - Open question

12. wohnen - Ihr _______ in Nijkerk.

Slide 21 - Open question

13. spielen - Ich _______ gerne Fußball.

Slide 22 - Open question

14. wünschen - Warum _______ du dir eine Schildkröte?

Slide 23 - Open question

15. hören - Wir _______ nachts Mäuse.

Slide 24 - Open question

Wie gut beherrscht ihr diese Grammatik?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

0

Slide 26 - Video

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide