Week 48, les 2, 2e klas (gramm quiz, Lezen, Brief 2 vertalen)
1 / 26
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
être
=
zijn
timer
0:30
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
sommes
sont
suis
êtes
es
est
Slide 5 - Drag question
Avoir = hebben
timer
0:30
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont
Slide 6 - Drag question
JOUER
=
Spelen
timer
0:30
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
jou + ons
jou + ent
jou + e
jou + ez
jou + es
jou + e
Slide 7 - Drag question
JOUER
AU P.C.
timer
0:30
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
avons joué
ont joué
ai joué
avez joué
as joué
a joué
Slide 8 - Drag question
Faire
=
doen
timer
1:00
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
faisons
font
fais
faites
fais
fait
Slide 9 - Drag question
FAIRE
AU P.C.
timer
0:30
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
avons fait
ont fait
ai fait
avez fait
as fait
a fait
Slide 10 - Drag question
Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord.
Sleep blauw naar rood
timer
0:30
P.C.
avoir
acheter
habiter
faire
être
oublier
été
habité
fait
oublié
eu
acheté
Slide 11 - Drag question
Hoe zeg je: Ik woon in Nieuwegein, in Nederland.
timer
0:30
Slide 12 - Open question
Hoe zeg je: Wij zijn in Frankrijk geweest.
timer
0:30
Slide 13 - Open question
Wat is de goede vorm:
Ma mère est .................
Ma mère est .................
A
gentil
B
gentille
C
gentils
D
gentilles
Slide 14 - Quiz
Noteer het bijv nw in de correcte vorm: La robe est ...............(nouveau)
timer
0:30
Slide 15 - Open question
Hoe zeg je: Mijn zus is sportief.
timer
0:30
Slide 16 - Open question
Wanneer gebruiken we "faire de"?
A
Balsporten
B
Overige sporten
C
Muziekinstrumenten
Slide 17 - Quiz
Wanneer gebruiken we "jouer de"?
A
Balsporten
B
Overige sporten
C
Muziekinstrumenten
Slide 18 - Quiz
Wat is de samentrekking van 'de + le'?
A
de le
B
de l'
C
du
D
des
Slide 19 - Quiz
Wat is de samentrekking van 'à + le'?
A
à le
B
au
C
à l'
D
aux
Slide 20 - Quiz
Je joue ... guitare (vr)
timer
0:20
Slide 21 - Open question
Je joue ... foot (m)
timer
0:20
Slide 22 - Open question
Hoe zeg je: Ik heb voetbal gespeeld met mijn grote broer.
timer
1:00
