Rekenen MBO N2/3

Rekenen MBO N2/3
Roxanne Schrijvershof


1 / 31
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Rekenen MBO N2/3
Roxanne Schrijvershof


Slide 1 - Slide

Domeinen
Domein 1: Verhoudingen 
Domein 2: Procenten
Domein 3: Grootheden en eenheden
Domein 4: Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld 
Domein 5: Kwantitatieve informatie  

Slide 2 - Slide

Basisregels afronden
1. Kijk naar de 3e decimaal om te bepalen wat de 2e decimaal gaat worden.
 
2. Is de 3e decimaal groter of gelijk aan 5?
--> Verhoog dan de 2e decimaal met 1.

3. Is de 3e decimaal kleiner dan 5?
--> Verander dan niets aan de 2e decimaal.

Slide 3 - Slide

Voorbeelden: 
Als je 4,225 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,23.
Als je 4,224 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,22.
Als je 4,2251 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,23.
Als je 4,2249 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,22.
Als je 4,2249 moet afronden op 3 decimalen, rond je het af naar 4,225.
Als je 6,2 moet afronden op gehele getallen, rond je het af naar 6.

Slide 4 - Slide

Afrondingsregels
Procenten % en geld €: Afronden op 2 decimalen (Behalve als anders wordt vermeld!) 

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Producten en personen worden altijd afgerond op gehele getallen. Je kunt namelijk niet 2,9 fietsen of 8,4 flessen cola hebben.


Hoe je precies moet afronden, hangt af van de vraag:


Wordt er gevraagd om een minimale hoeveelheid? Dan rond je altijd af naar boven. Als je naar beneden zou afronden, zou je namelijk onder de minimale hoeveelheid uitkomen.
Wordt er gevraagd om een maximale hoeveelheid? Dan rond je altijd af naar beneden. Als je naar boven zou afronden, zou je namelijk boven de maximale hoeveelheid uitkomen.
Als er niet om een minimum of maximum wordt gevraagd, dan rond je af op gehele getallen volgens de basisregels van het afronden.

Slide 5 - Slide

D1: Verhoudingen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

D2: Procenten

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Voorbeeld:
Er is 125 milliliter gebruikt 

Er zit nog
375 milliliter
in de pot 
(500-125=375)

Slide 12 - Slide

D3: Grootheden en eenheden

Slide 13 - Slide

D4: Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld

Slide 14 - Slide

Omtrek berekenen

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

wOppervlakte berekenen (L x B)  
20 x 15 =
300 m2


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Inhoud berekenen (L x B x H) 
5 m x 2 m x 2 m = 
20 m3

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Balk
Cilinder

Slide 23 - Slide

Wat is schaal?
Een schaalmodel is een exacte kopie van een origineel,
 zoals bijvoorbeeld een gebouw, maar dan in een andere maat.

De schaal geeft de verhouding weer tussen de
afmetingen van het model en de werkelijke afmetingen.

Meestal is een schaalmodel een verkleining van
het werkelijke object, maar het kan ook andersom.



Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Uitkijktoren
Op de foto is de uitkijktoren 5 cm hoog.

De schaal is 1 : 200.

5 x 200 = 1000 cm = 10 meter 

Slide 27 - Slide

D5: Omgaan met kwantitatieve informatie 

Slide 28 - Slide

Vooral begrijpend lezen!
Ga stap-voor-stap te werk:

Stap 1: Wat wordt gevraagd?
Stap 2: Wat weet ik daarvan?
Stap 3: Welke gegevens heb ik?
Stap 4: Welke gegevens heb ik niet?
Stap 5: Hoe ga ik dat berekenen?
Stap 6: Is mijn antwoord logisch?

Slide 29 - Slide

Verschillende soorten diagrammen en grafieken

1. Cirkel diagram  
2. Staaf diagram 
3. Lijn diagram
4. Tabel 

Slide 30 - Slide

Rekenvolgorde/Rekenregels 
Hou altijd deze volgorde aan bij een formule: 

1. Tussen haakjes
2. Vermenigvuldigen & Delen
3. Optellen/Aftrekken


Slide 31 - Slide