This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Een chronologisch verband
beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
signaalwoorden
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort – ook jaartallen en data
Slide 2 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
signaalwoorden
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen … (maar) ook – ook liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’ (•)
Slide 3 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
signaalwoorden
maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant … aan de andere kant
Slide 4 - Slide
Tekstverbanden en signaalwoorden
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
signaalwoorden
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou
Slide 5 - Slide
Hoofdstuk 5
LEZEN
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Elke schrijver heeft een doel met zijn tekst.
Om dat tekstdoel te achterhalen, moet je bepalen wat het belangrijkste is wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Concertagenda
Slide 13 - Slide
Wat is het (belangrijkste) doel van een concertagenda?
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren
Slide 14 - Quiz
filmbespreking
Slide 15 - Slide
Wat is het (belangrijkste) doel van een filmbespreking?