To have got/ persoonlijke voornaamwoorden 1BL4

Welcome to the English Classroom
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome to the English Classroom

Slide 1 - Slide

What are we going to do today?
  • To have got
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Vocabulary

Slide 2 - Slide

Today's goal
Today's goal is that you know how and when to use 'to have got' and the 'Persoonlijke voornaamwoorden'

Slide 3 - Slide

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 4 - Drag question

What else have you learned last lesson?
timer
1:00

Slide 5 - Open question

Persoonlijke voornaamwoorden
I am Charlie. Can you see me?
You are Casey. I know you.
He is fantastic and I love him.
She likes cats and I like her.
It is my book. Let me get it for you.
We are here. Can you see us?
Are you ready? Can we help you?
They are over there. I can see them.
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Welke persoonlijke voornaamwoorden heb je gezien?

Slide 7 - Open question

Persoonlijke voornaamwoorden
I = ik,         me = me
You = jij,     you = jou
He = hij,      him = hem
She = zij,      her = haar
It = het,        It = 'm 
We = wij,          us = ons
You = jullie,        you = jullie
They = ze,          them = hen

Slide 8 - Slide

Zoek de kloppende persoonlijke voornaamwoorden.
I
you
he
she
it
we
you (2>)
they
Ik
Jij
Hij
Zij
Het
Wij
Jullie
Zij (2>)

Slide 9 - Drag question

Grammar - To have got
Als je in het Engels wil zeggen dat iemand iets heeft dan gebruik je 'to have got'

Bv. I have got a dog called Cooper.

Kijk op de volgende pagina bij welk persoonlijk voornaamwoord je 'have got' of 'has got' gebruikt. 

Slide 10 - Slide

Grammar - To have got
I have got          - I've got        = Ik heb
You have got   - You've got  = jij hebt / jullie hebben
he has got        - he's got       = hij heeft
she has got     - she's got     = zij heeft
it has got          - it's got          = het heeft
we have got    - we've got    = wij hebben
they have got  - they've got = zij hebben

Slide 11 - Slide

Grammar - To have got
I have not got         - I haven't got      = Ik heb geen
You have not got - you haven't got = jij/jullie hebt/hebben geen
She has not got - she hasn't got     = zij heeft geen
He has not got - he hasn't got          = hij heeft geen
It has not got - it hasn't got                = het heeft geen
we have not got - we haven't got     = wij hebben geen
They have not got - they haven't got = zij hebben geen

Slide 12 - Slide

Vul in: Ali .... (heeft) black shoes.

Slide 13 - Open question

Vul in: I .... (heb) a dog and a horse.

Slide 14 - Open question

Vul in: She .... (heeft) red hair and blue eyes.

Slide 15 - Open question

Vul in: You .... (hebben geen) a diploma.

Slide 16 - Open question

Vul in: She ...... (heeft geen) a brown bag.

Slide 17 - Open question

Homework

May 29th, lesson 3:

Test Chapter 2

Slide 18 - Slide

The end!

Slide 19 - Slide