W21 EN 1H1 Unit 6 Les 2 + 3

1 / 54
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Om te beginnen..
Wat is de Nederlandse vertaling voor 'dictionary'?
Tip: zoek het online op als je het niet weet!

Slide 2 - Open question

Welcome soldier!
  1. Aan het einde van deze les kan ik gebruik maken van een 'dictionary'.
  2. Aan het einde van deze les kan ik woorden in een alfabetische volgorde rangschikken.
  3. Aan het einde van deze les kan ik collocaties maken.
  4. Aan het einde van deze les kan ik onderscheid maken tussen de betekenissen van woorden.
  5. Aan het einde van deze les kan ik het verschil zien tussen Brits Engels en Amerikaans Engels bij een aantal woorden.
  6. Aan het einde van deze les ken ik een aantal nieuwe synoniemen.

Slide 3 - Slide

Alphabetic order
'Alphabetic order' (of ook wel alfabetische volgorde) is het plaatsen van letters/woorden in de juiste volgorde.

Een voorbeeld:
Je hebt 4 woorden die je in de alfabetische volgorde moet zetten.
Cat  - Dog - Fish - Crab - Duck 

De juiste volgorde is dan: Cat - Crab - Dog - Duck - Fish

Slide 4 - Slide

Alphabetic order
Kijk goed naar dit rijtje: cat - crab - dog - duck - fish
Het valt op dat er meerdere woorden met dezelfde letter beginnen.
Wanneer dit het geval is, kijk je naar de tweede letter van het woordje.

Cat - Crab

We weten dat de letter 'a' eerder in het alfabet verschijnt dan de letter 'r'.
Daarom plaatsen we 'cat' voor 'crab'.

Slide 5 - Slide

Alphabetic order
In de volgende slides gaan we hiermee oefenen.
Dit is de manier waarop je het antwoord moet formuleren:

Cat - Crab - Dog - Duck - Fish

Slide 6 - Slide

Let's exercise!
Put the following words in alphabetic order:
Handy - Hard - Hand - Heat - Heart

Slide 7 - Open question

Put the following words in alphabetic order:
Photography - Photographic - Photograph - Photographer - Photogenic

Slide 8 - Open question

Put the following words in alphabetic order:
Shoulder - School - Scholar - Should - Solid

Slide 9 - Open question

Put the following words in alphabetic order:
Strange - Study - Student - Studious - Stranger

Slide 10 - Open question

Put the following words in alphabetic order:
Gorilla - Great - Grand - Gorgeous - Group

Slide 11 - Open question

Collocations
Je kan met een aantal woorden veel verschillende 'collocations' maken.
Een voorbeeld:
Je kan met het woordje 'head' meerdere woorden maken.
Denk hierbij aan:
- Headphones 
- Head ache 
- Headband
- Headquarters

Slide 12 - Slide

Collocations
In de volgende slides vraag ik jullie om verschillende collocations te vinden voor een aantal woorden.
Gebruik hierbij een 'dictionary' (woordenboek) als hulpmiddel.
Dit kan ook online.

Je antwoord op de volgende manier:
Vind 4 collocations voor: 'Head'
Headphones - Head ache - Headband - Headquarters

Slide 13 - Slide

Vind 4 collocations voor: 'Paper'

Slide 14 - Open question

Vind 4 collocations voor: 'School'

Slide 15 - Open question

Vind 4 collocations voor: 'Work'

Slide 16 - Open question

Use your dictionary, soldier
In de volgende slides dien je een dictionary te gebruiken om de vragen te kunnen beantwoorden.

Slide 17 - Slide

Vraag 1: Who uses an easel?
Tip: zoek de betekenis op van 'easel'.

Slide 18 - Open question

Vraag 2: Where do you find cliffs?
Tip: zoek de betekenis op van 'cliff'.

Slide 19 - Open question

Vraag 3: Where would you put gravy?
Tip: zoek de betekenis op van 'gravy'.

Slide 20 - Open question

Vraag 4: Why isn’t it good to feel frazzled?
Tip: zoek de betekenis op van 'frazzled'.

Slide 21 - Open question

Vraag 5: What would you keep in a larder?
Tip: zoek de betekenis op van 'larder'.

Slide 22 - Open question

The odd one out
'The odd one out' betekent 'diegene die er niet bijhoort'.

Deze opdracht is herkenbaar voor jullie, aangezien dit eerder is voorgekomen op schriftelijke overhoringen en eindtoetsen.
Hierbij kreeg je een aantal woorden, waarbij je moest aangeven welk woordje niet in het rijtje past.


Slide 23 - Slide

The odd one out
Laten we een voorbeeld nemen:
Television - Fridge - Food mixer - Oven

In dit rijtje hoort 'television' niet thuis.
De andere woordjes hebben voornamelijk te maken met voedsel, terwijl 'television' simpelweg verwijst naar TV.

Slide 24 - Slide

The odd one out
Bij het kiezen van het woordje dat er niet bijhoort, dien je ook uit te leggen waarom je dit ook vindt.

Slide 25 - Slide

Which one is the odd one out?
Elm - Daffodil - Pine - Beech
Tip: use a dictionary

Slide 26 - Open question

Which one is the odd one out?
Cod - Sardine - Hake - Fern
Tip: use a dictionary

Slide 27 - Open question

Which one is the odd one out?
Mole - Sparrow - Wren - Robin
Tip: use a dictionary

Slide 28 - Open question

Which one is the odd one out?
Spade - Hammer - Crouton - Pliers
Tip: use a dictionary

Slide 29 - Open question

Which one is the odd one out?
Steak - Beak - Freak - Geek
Tip: use a dictionary

Slide 30 - Open question

British English (BE) vs American English (AE)
Er zijn veel verschillen te vinden in het Britse Engels en Amerikaanse Engels.
Bekende voorbeelden zijn:
Colour (BE) - Color (AE)
Neighbour (BE) - Neighbor (AE)
Centre (BE) - Center (AE)
Kilometre (BE) - Kilometer (AE)

Slide 31 - Slide

British English (BE) vs American English (AE)
In de volgende slides krijg je een aantal woorden te zien waarbij je moet aangeven of het woordje 'BE' (British English) of 'AE' (American English) is.

Dit kan je vinden in de dictionary bij het opzoeken van de vertaling van het woord.

Je antwoordt enkel met BE of AE.

Slide 32 - Slide

Biscuit
Tip: use your dictionary!
A
AE
B
BE

Slide 33 - Quiz

Vacation
Tip: use your dictionary!
A
AE
B
BE

Slide 34 - Quiz

Lorry
Tip: use your dictionary!
A
AE
B
BE

Slide 35 - Quiz

Pavement
Tip: use your dictionary!
A
AE
B
BE

Slide 36 - Quiz

High school
Tip: use your dictionary!
A
AE
B
BE

Slide 37 - Quiz

The war isn't over yet, soldier

Slide 38 - Slide

Almost there
In de volgende slides krijg je een aantal beschrijvingen te zien.
In de tekst dien je het juiste woordje te vinden dat bij de beschrijving past.

Voorbeeld:
Beschrijving: 'almost certainly; as far as one knows or can tell.'
Antwoord: probably

Slide 39 - Slide

Vind in de tekst het juiste woordje voor de onderstaande beschrijving:
'Continuing for longer than usual.'

Slide 40 - Open question

Vind in de tekst het juiste woordje voor de onderstaande beschrijving:
'Being true (without a doubt).'

Slide 41 - Open question

Vind in de tekst het juiste woordje voor de onderstaande beschrijving:
'The place where someone is going.'

Slide 42 - Open question

Vind in de tekst het juiste woordje voor de onderstaande beschrijving:
'One-day journeys for pleasure.'

Slide 43 - Open question

Vind in de tekst het juiste woordje voor de onderstaande beschrijving:
'Famous building or objects that you can recognise..'

Slide 44 - Open question

Synonyms
We gebruiken dagelijks 'synonyms' (synoniemen in het Nederlands) wanneer we gesprekken met mensen aangaan. 
Dit doen we onbewust.

Een 'synonym' houdt in dat een woordje (bijna) hetzelfde betekenis heeft als een ander woordje.
Voorbeeld: 'holidays' en 'vacations' betekenen allebei 'vakantie'.

Slide 45 - Slide

Synonyms
In de volgende slides krijgen je een aantal woorden te zien.
Je dient de 'synonym' van het woordje te vinden in de tekst die je gelezen hebt.

Neem de tekst dus nogmaals goed door!

Slide 46 - Slide

Vind in de tekst de juiste 'synonym' voor het woordje 'area'.

Slide 47 - Open question

Vind in de tekst de juiste 'synonym' voor het woordje 'thrilling'.

Slide 48 - Open question

Vind in de tekst de juiste 'synonym' voor: 'brothers and sisters'.

Slide 49 - Open question

Vind in de tekst de juiste 'synonym' voor het woordje: 'companies'.

Slide 50 - Open question

Your own quiz!

Vind een woord dat jij veel gebruikt of leuk vindt en dat een synoniem heeft. Vul dit synoniemenpaar in in de volgende slide. Ik maak voor de volgende les een quiz met jullie input!

Slide 51 - Slide


Your synonym pair:

Slide 52 - Open question

Amazing job soldier, you made it alive!

And? Do you know how to make past simple sentences, how to make comparisons and in what order place and time appear in a sentence?
No? Ask me for help!

What about next week?
>

Slide 53 - Slide

Look forward
Next lesson we continue practising our dictionary skills. That lesson will contain a synonyms quiz based on your input from slide 76

Also!
Study Vocab 6.1+6.2 and Phrases 1-22

Slide 54 - Slide