Oefentoets alle grammatica vh jaar

Oefentoets H1 tm H6
Vwo3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets H1 tm H6
Vwo3

Slide 1 - Slide

Vul de juiste vorm in van het werkwoord in de verleden tijd

Slide 2 - Slide

Wir ..... nichts. (haben)

Slide 3 - Open question

Wer ..... gestern in der Stadt? (sein)

Slide 4 - Open question

Ihr ..... nicht in die Stadt gehen? (werden)

Slide 5 - Open question

Wir ..... in Berlin. (wohnen)

Slide 6 - Open question

Warum ...... ihr nicht am Samstag? (spielen)

Slide 7 - Open question

Warum ..... ihr nicht kommen? (können)

Slide 8 - Open question

Gestern ..... Kiki nicht weg. (dürfen)

Slide 9 - Open question

Ich ..... nicht ins Wald gehen. (wollen)

Slide 10 - Open question

Vul het juiste persoonlijke voornaamwoord in en let daarbij op de naamvallen

Slide 11 - Slide

Ich finde ..... sehr freundlich. (hem)

Slide 12 - Open question

Geht alles gut bei ......? (jou)

Slide 13 - Open question

Für ..... würde ich alles machen! (jullie)

Slide 14 - Open question

Es geht aber nicht um ...... (mij)

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vertaling in (der-Gruppe en ein-Gruppe)

Slide 16 - Slide

Ich finde ..... Film (m) sehr schön. (de)

Slide 17 - Open question

Hast du ..... Buch dabei? (een)

Slide 18 - Open question

Heute habe ich leider ..... Hausaufgaben gemacht. (geen)

Slide 19 - Open question

Die Frau geht mit ..... Kind in den Park. (het)

Slide 20 - Open question

Vervoeg de sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 21 - Slide

Er ..... in die Stadt. (fahren)

Slide 22 - Open question

Wir ..... ihm ein Geschenk. (geben)

Slide 23 - Open question

Warum ..... ihr so laut? (lachen)

Slide 24 - Open question

Lisa ..... die Zeitung. (lesen)

Slide 25 - Open question

Wer ..... ein Brötchen? (essen)

Slide 26 - Open question

Keuzevoorzetsels

Slide 27 - Slide

Der Hund steht ..... Tisch (m). (op de)

Slide 28 - Open question

Mein Bruder legt die Bücher ..... Schrank (m). (in de)

Slide 29 - Open question

Sie steht ..... Tür (v). (voor de)

Slide 30 - Open question

Das Haus befindet sich ..... Bäumen (mv). (tussen de)

Slide 31 - Open question

Ich hänge ein Bild ..... Wand (v). (aan de)

Slide 32 - Open question